De H.B.S. tijd van Joop ter Heul
(1919)–Cissy van Marxveldt– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
7 Januari.Vanmiddag, toen ik net van de koffietafel weg wilde gaan, kwam Pa thuis. En hij zei: ‘Wacht even Jo. 'k Heb je nog iets te zeggen. Morgenavond om half acht komt Juffrouw Wijers hier, die in 't vervolg op jouw lessen zal toezien. Wil je daar rekening mee houden?’ Nu was ik kriegelig, want ik had gister bij Zuurtje mijn hypnotische kracht toegepast en strafwerk opgeloopen, omdat ik nota bene doelloos staarde en niet met mijn gedachten bij de les was. 't Was een stuk overschrijven uit een boek, en ik had met Pien afgesproken om één uur in het fietsenhok achter de school te zijn, dan zou zij mij dicteeren en ze zou de vulpen van haar broer meenemen. 't Was heelemaal geen pretje, want het weer is nog altijd ellendig. En het tocht erg in het fietsenhok. Pop is vandaag ook niet op school, die is verkouden. Toen Pa dat zei van die juffrouw Wijers, werd ik natuurlijk nog balooriger. 'k Vond het zoo onrechtvaardig, dat Pa het allemaal achter mijn rug bedisseld heeft, ik heb geen enkele van de veertien brieven mogen lezen, en Pa heeft de wezens natuurlijk op zijn kantoor laten komen. Julie zag zeker aan me, dat ik woest was, en zoo echt lievig zei ze: ‘Ik geloof, dat Joop kwaad is, omdat de dames niet eerst aan haar zijn voorgesteld.’ - Julie kan Lottes verloving niet uitstaan. - ‘Ik beklaag juffrouw Wijers,’ zei ze er nog achteraan. Pa keek even op van zijn | |
[pagina 46]
| |
krant. ‘Ik geloof dat Jo niet zoo dom zal zijn om juffrouw Wijers te plagen,’ zei hij. ‘Daar komt ze toch niet verder mee.’ En Ma vroeg me, of ik asjeblieft haar zijden parapluie niet wilde meenemen voor den regen. Dat heb ik een jaar geleden eens gedaan. Zoo is Ma nu. En ze denkt natuurlijk, dat het gister gebeurd is. Toen ik in het fietsenhok kwam, zat Pien er al, maar zonder vulpen, want haar broer Frits was net aangekomen, toen ze hem uit zijn overjas had willen nemen. Ze had natuurlijk wel gelamenteerd, dat het voor een goed doel was, maar Frits had gezegd, dat zijn werk op het kantoor toch altijd nuttiger was dan mijn strafwerk, en hij had Pien een doosje damescigaretten gegeven, van die kleine in zoo'n smal rood doosje. Pien had lucifers meegenomen en met die schatten zat ze in het fietsenhok. 't Kwam goed uit, dat ze de vulpen niet had, want ik was toch niet van plan om het strafwerk te maken. We zijn toen allebei in een hoekje gekropen als twee Indianen in een wigwam, en daar hebben we lustig gedampt. En bij elk nieuw kringetje, dat ik uitblies, want ik kan kringetjes blazen, Pien kan het ook en Kit ook, maar de anderen leeren het nooit, werd ik een graadje vroolijker, zoodat, toen de anderen kwamen, - behalve Pop dan, die verkouden is, - ze Pien en mij in de joligste stemming vonden. Kit zei, dat ze best een cigarette onder de bank zou durven rooken, maar ik bezwoer haar om 't niet te doen, want ik zie Kit er toe in staat om in plaats daarvan mijn beenen in brand te steken. Noor, die anders nogal in de puntjes is, nam haar natten regenmantel bij beide slippen, en danste op haar teenen door 't fietsenhok. Kit zong er een ragtime bij en wij stampten als begeleiding met onze hakken. Toen kwam de concierge, een naarling met een houten been, die alles aan de Generaal overbrieft, - we noemen hem de sergeant-majoor, - 't plein oversteken. We humden al hard, maar Noor danste toch tegen hem op en door de vaart wankelde de sergeant-majoor en vloekte. Connie lag | |
[pagina 47]
| |
natuurlijk in een flauwte, Pien had gauw de cigaretten in haar jaszak gemoffeld en Kit zei: ‘Pu, wat is 't hier benauwd, er hangt altijd zoo'n rookerige lucht in 't fietsenhok.’ ‘Dat is de rook van de schoorsteen, die neerslaat,’ zei ik. ‘Is 't niet zoo Van Wijk?’ ‘Juffrouw Verharen Slot,’ - dat is onze Generaal - ‘laat vragen of de jongedames een beetje kalm willen zijn, want 't lawaai is door de heele school te hooren,’ zei Van Wijk vinnig. ‘Och,’ zei Pien, ‘als we dat hadden geweten, dan had ik je niet zoo hardop je les overhoord, Joop. Wat heerlijk, dat je 'm kende.’ ‘En ik repeteerde een solo, die dans ik bij 't eindexamen,’ zei Noor vriendelijk. ‘Je vondt het zeker wel aardig, hè?’ vroeg Kit. De sergeant-majoor bromde wat in zijn rossige baardje en ik weet zeker, dat hij uitrekende, hoeveel jaren minstens hij nog met ons opgescheept zit. Toen liep hij weer naar school, en vijf minuten voor twee luidde hij de bel. Pien had nog net tijd, om de anderen te vertellen, dat Pa al een bevoegd iemand voor me had opgeduikeld, en ze zeiden allemaal, dat ze juffrouw Wijers bij voorbaat haatten. 't Was een schrale troost voor me. Het eerste uur hadden we Smidt. Hij trachtte ons de telefoon uit te leggen. Heel raar deed hij het, we begrepen er niets van, tenminste ik niet. En ik kon mijn oogen niet van Kit afhouden, die op een stuk vloei inktmoppen zat te gooien. Ik rekte mijn hals uit om te zien wat ze gooide. Het was een naam. ‘Meneer, wat is dàt interessant,’ zei Pien opeens. Ze keek zoo vreeselijk onschuldig, dat Smidt er inliep en Connies wangen plotseling uitbolden van den lach. ‘Nu zullen we het eens demonstreeren,’ zei Smidt ijverig. ‘Pien, ga jij eens in het andere lokaal’ - ons natuurkunde locaal heeft een suite, waarin allemaal opgezette beesten troonen - ‘en dan zeg je iets door de spreekbuis.’ | |
[pagina 48]
| |
‘Wat flauw,’ bromde Kit, die even van haar vloei opkeek. ‘Ze kan 't net zoo goed hier zeggen.’ ‘Zei je iets, Kitty?’ vroeg Smidt, die haar hoorde brommen. ‘En wat voer je daar uit?’ ‘O niets,’ zei Kit, haar vloei tot een prop bij elkaar knijpend. ‘'t Is alleen maar een vloei met wat inkt.’ ‘je moet opletten, Kitty.’ ‘O, ik hoor alles.’ ‘Jo, kom jij nu eens hier. Luister jij nu wat Pien zegt. je weet, wat ik zoopas verteld heb van de microphoon, nietwaar?’ Ik had geen flauwe notie. ‘Ja meneer.’ Ik begon werkelijk te vermoeden, dat Smidt ons aangenaam wilde bezighouden, en ik vond het aardig van hem. Pien was al in het andere lokaal. ‘Zoo Ludovicus,’ hoorden we haar in de klas zeggen. Ludovicus is onze amanuensis, hij heet Lodewijks en hij weet meer dan Smidt zelf, en Smidt is nog wel doktor in de wis- en natuurkunde. ‘Pien, doe de deur dicht,’ riep Smidt. ‘Hallo,’ hoorden we haar in de klas gillen. Toen deed Smidt zelf de deur dicht en Connie knalde plotseling los. ‘Wat is dat?’ vroeg Smidt opeens verbaasd aan Con. ‘Lach jij? Waarom lach jij?’ Connie zag paars. Die had zich al zoo lang ingehouden. ‘Waarom lacht ze?’ vroeg Smidt in 't algemeen, want Connie lag achterover in de bank te proesten. Toen kwam Loutje kalm: ‘O, om iets wat ik straks zei van onze telefoon thuis.’ ‘Je moet er niet tusschen in babbelen,’ vermaande Smidt heftig. ‘Connie, houd op met dat onwijze gelach.’ ‘Hallò-ò-ò,’ gilde Pien weer zoo hard, dat Kitty in haar bank opsprong. ‘Hè meneer, wat schrok ik daar,’ zei ze. Connie, die net een beetje bedaard was, begon opnieuw uit te bollen en Noor riep: ‘Zal ik wat water voor haar halen, meneer?’ | |
[pagina 49]
| |
‘Nee blijf zitten. Connie wees onmiddellijk bedaard, of verlaat anders de klas.’ Smidt noemt het altijd de klas verlaten, dat klinkt zoo onschuldig. Toen kwam Pien om de deur kijken: ‘Meneer, ik hoor niets,’ zei ze, en tot Connies redding proestten we allemaal. Smidt draafde voor de banken heen en weer. Ik moest aldoor op zij springen. ‘Ga maar weer zitten Philippien. Er is nooit eén grientje ernst bij jullie te vinden. Nee, ga zitten’, herhaalde hij, toen Pien protesteerde: ‘En ik vond dit nu juist zoo interessant.’ ‘Moet ik nog luisteren, meneer?’ vroeg ik. ‘Nee natuurlijk niet. Sta jij hier nog. Ga ook zitten Jo. Ik kan jullie dit wil zeggen,’ ging Smidt door met verheffing van stem, ‘op een paar uitzonderingen na, zijn de resultaten van jullie werk allertreurigst. Dat is den heelen dag maar lachen en ginnegappen, en....’ Smidt haperde even. ‘Ja’, zei Kit kalm, ‘dat zei de Generaal ook een week of wat geleden.’ ‘Welke Generaal?’ vroeg Smidt. ‘O, die heeft bij ons gelogeerd’, zei Kit. Toen daverde er weer een lachsalvo uit Connies bank. Ze draafde gewoon de klas uit, zonder dat Smidt iets zei. Een kwartier later klopte ze aan: ‘Meneer, 't is over. Mag ik weer binnen?’ ‘Nee’, zei Smidt. ‘Natuurlijk niet. Zulk onwijs gedoe duld ik niet langer in mijn klas.’ 't Was jammer voor Connie, maar wij waren er nog slechter aan toe, want de laatste twintig minuten moesten we een opstel maken over de telefoon. En ik wist alleen iets van een stuk vloei met inktmoppen. Ik was benieuwd wat Kitty er van terecht zou brengen. Maar die zette boven aan op het papier heel fier: De Telefoon, onderstreept. En die begon direct vol ijver. Ze legde het papier zoo, dat ik lezen kon wat ze schreef. En toen ben ik haast onder de bank gezakt van het lachen. Want ze schreef haast woordelijk | |
[pagina 50]
| |
neer, wat er voor in de telefoongids staat. - Men neemt de telefoon van den haak, enz. - Wat zal Smidt woest wezen. Ik schei eruit. 't Is al heel laat. Morgenavond half acht. Brr!!!! | |
8 Januari.Juffrouw Wijers is er geweest. En 't was - ja, wat ik al dacht natuurlijk. Om half acht, toen ik op Pa z'n kamer zat en nog net had nagekeken, wat we den volgenden dag hadden, want dat wist ik niet eens, ging er een heel kort bescheiden belletje. Pa zat voor den haard zijn krant te lezen. Hij keek even op zijn horloge en las door. Toen tikte Mina aan de deur en liet de bevoegde iemand binnen. Pa stond op. Ik ook natuurlijk. Pa groette zoo vriendelijk, o, hij kan het best, beminnelijk zijn; ik dacht direct al, dat ze wel twaalf actes zou hebben. ‘Juffrouw’, zei Pa, ‘dat is Joop.’ Ik kreeg een hand, gelukkig niet zoo'n slappe wateren- melk hand, dat vond ik nogal fideel en Pa speechte nog: ‘Ik hoop, dat u prettig met Joop zult samenwerken, juffrouw.’ ‘Ik hoop het ook meneer’, zei de juffrouw. Ze praat nogal zacht, maar daar weet ik alles van. ‘Die kunnen juist onbedaarlijk uit hun slof schieten’, zegt Kit. Ze is al oud, en heelemaal niet mooi, ik denk wel, dat ze bij de veertig is. Ze heeft al wat grijze haren op zij zitten en rimpelige wangen; gek, ze lijkt veel ouder dan Ma, die is nog zoo effen en zacht om te zien, en ze zal toch wel jonger zijn. Haar tanden zijn nogal mooi en ze heeft heele kleine handen, maar ze is heelemaal zoo klein en ik geloof zelfs, dat ik veel dikker ben dan zij is. Ik let er anders nooit zoo op, hoe iemand er precies uitziet, ik zou bijvoorbeeld op 't oogenblik niet eens weten of Zuurtje blond of zwart haar heeft of welke oogen de Generaal bezit. Maar op school is er zooveel afleiding, en nu heb ik drie | |
[pagina 51]
| |
uur tegenover haar gezeten in éen kamer en moest ik haar wel aankijken. Trouwens ik moet er de jongens ook alles van vertellen. Ik had algebra, waar ik nogal van houd, Duitsch, wat ik vervoei, en aardrijkskunde, waar geen beginnen aan is. Ik vond het noodig om dat juffrouw Wijers te vertellen, dan wist ze meteen wat ze aan me had.‘Zullen we dan eerst maar aardrijkskunde nemen?’ vroeg ze. ‘Daar zullen we dan zeker drie uur mee bezig zijn,’ voorspelde ik. Ik hoopte haar af te schrikken. ‘Dat zal nog wel schikken, denk ik. Laat me maar eens zien, wat je leeren moet.’ ‘Ik leer altijd alles uit het hoofd, en dat kan ik alleen, wanneer u niets tegen me zegt.’ ‘Ja, als je alles uit het hoofd leert, dan geloof ik wel, dat je er niet veel van onthouden zult.’ ‘Ik had altijd een twee. Van de tien,’ zei ik somber. ‘Zoo. En wat heb je nu vanavond te bestudeeren?’ ‘Azië geloof ik. 't Kan ook wel Afrika zijn. Enfin, er staat een groot kruis bij met een cirkel.’ Juffrouw Wijers bladerde al in het boek en ze vond het kruis met den cirkel. Toen liepen we van stapel. En 't viel me werkelijk nogal mee. Ik wou het natuurlijk bij voorbaat lam vinden, maar dat was het toch niet. Enfin, 't zal me eens benieuwen of ik er morgen nog wat van weet. Midden in Afrika kwam Julie in al haar doorluchtigheid ons een kopje thee brengen; ze moest natuurlijk ook eens zien, hoe Pa's nieuwste bevlieging er uitzag. | |
[pagina 52]
| |
Ik stelde Julie zoo'n beetje grommend voor, en ze deed zoo buitengewoon lieftallig, dat doet ze altijd, wanneer ze zich zelf mijlen boven iemand voelt staan. Jakkes, zoo onuitstaanbaar. Ik geloof niet, dat Juffrouw Wijers onder den indruk raakte van haar hooge hakken en haar knoedel valsche krullen, tenminste ze zei nogal flink: ‘Ziezoo Jo, nu gaan we verder.’ En daarmee kon Julie gaan. Ik zei achter den rug van juffrouw Wijers: ‘Lekker.’ Daar hoor ik de deur van Julies hok - à la Kees - Nu gaat ze nog even naar beneden. Ze is de laatste week haast elken avond op haar kamer, dan bestudeert ze de literatuur, zegt ze. En dat doet ze liggend op een divan in een rose ochtendjas. Ik heb haar zoo een keer verrast. Toen vroeg ze me nota bene; ‘Vin je niet, dat rose me flatteert Joop?’ ‘Griezelig’ zei ik. ‘Nee maar, in ernst.’ ‘Je lijkt nogal grauw bovenal dat rose,’ zei ik toen. ‘Als je het licht uitdoet, dan zou 't misschien wel aardig zijn.’ O, daar komt ze naar boven - huup - roets - weg. | |
10 Januari. Zaterdagmiddag.Gisteravond was juffrouw Wijers weer tot elf uur bij me. Ik geloof wel, dat ze inwendig diep verontwaardigd was over mijn schamele kennis, maar ze blijft nogal kalm. En ik geloof ook wel, dat ze geduldig is. Pop zegt - ik ben uit school even bij Pop geweest, 't is vanavond club bij haar - dat je er toch nooit van op aan kunt, want de Generaal doet ook nogal poezig, wanneer je haar pas kent. Pop komt Maandag weer op school; ze beweerde, dat ze wel vijf en zestig zakdoeken versnoten had. Pop zat op de kamer van Betty, die was er niet. Ze liet me nog een kiek zien van Betty en Dolf, echt weeïg. Ik begrijp gewoonweg niet, wat Betty er aan vindt, om met haar hoofd tegen Dolf z'n hoofd te leunen, net de Siameesche tweelingen. Pop zei, dat het royaal een bezoeking is om | |
[pagina 53]
| |
bij die twee te zitten. Ze had er nog al eens van geprofiteerd, toen ze ziek was. Ik weet zeker, dat Julie ook aan 't verloven slaat, want als Lotte tennissen ging, wanneer het regende, dan ging Julie tennissen bij storm, en als Lotte een strooien hoed droeg in December, dan liep Julie in Mei al met een fluweelen dop. Morgen is het Lottes receptie. Ma zei straks: ‘Wat is het prettig Joop, dat we toch dien zalmrosen fluweelen hoed voor je gekocht hebben.’ Ik vind dien hoed een monster van opzichtigheid, en als ik me niet door Ma en Julie en vijf winkeljuffrouwen had laten verleiden, die allemaal om beurten in een flauwte vielen en zeiden, dat hij zoo prachtig bij mijn teint kleurde, bij mijn teint nota bene, dan had ik dien hoed ook nooit op mijn hoofd geplakt. Nu moet ik hem dragen natuurlijk en ik doe het als een waardig slachtoffer. Kees noemt hem de tondeldoos, waarom, weet hij zelf niet, en toen de jongens er mij voor 't eerst mee zagen, dachten ze, dat hij van Julie was, en dat ik hem zoo maar voor de mop droeg. O, wat er al aan dien hoed vastgezeten heeft. Een hoed is niet, wat je natuurlijk denkt, een hoed, nee, hij is tegelijk mantelpak en blouse en kousen en schoenen en handschoenen. Want toen ik eenmaal de tondeldoos te pakken had, paste mijn zalige, ruige winterjas er weer niet bij. Ma in d'r nopjes, zeulde me mee naar de Bonnetterie en daar kocht ze een mantelpak, o gruwel, een getailleerd mantelcostuum, zoo betitelde de juffrouw het, toen ik, zoo'n beetje viezig de slippen van het manteltje vastpakkend vroeg: ‘En hoe noemt u dat nu?’ Ze zei ook nog, dat het de laatste nouveauté was. Ik heb gruwelijk het land aan al die nieuwigheden, ik houd van een korte plooirok, die nog van je matrozenpak geweest is, en ik ben dol op een muts met S.S. Kediri in den band. Enfin, Ma zei, dat het mantelpak me charmant kleedde, en ik voelde me als een lange lijs op een vlaggestok. Toen heeft Ma me nog een rose-zijden blouse gekocht, die in kleur | |
[pagina 54]
| |
wonderwel bij de tondeldoos paste, en glacé handschoenen, waarin mijn handen twee en veertig graden koorts hebben - Ma weet niet, dat ze altijd om den hoek al uit zijn - en schoenen, o, daar heb ik haast om gehuild, schoenen met hooge hakken. Natuurlijk de helft nog van Julies hak, maar toch al formidabel. En ik ben altijd zoo dol geweest op vierkante glip-glap-glijhakken. Ik weet nog best, hoe aangekleed ik me voelde, toen ik met dat alles voor 't eerst uitging. Ik dacht, dat iedereen naar me keek, en de tondeldoos had in Julies hoedendoos gelegen, dus die geurde lichtelijk. Pop zei niet veel, daar is ze te laconiek voor. Ze prevelde alleen iets van: ‘Wat hebben ze jou toegetakeld, arm schaap.’ Maar Nora's moeder vond, dat ik er zoo keurig uitzag, en nu loopt Noor gelukkig ook in het getailleerd. De anderen gilden, dat ik sprekend Julie was. Ik heb de tondeldoos ook al eens op een stoel gelegd, en Kees gesmeekt om er op te gaan zitten, maar toen hij net bezig was het te doen, zag Ma het en die heeft hem gered - de tondeldoos natuurlijk. Wat ben ik ontzettend afgedwaald, waar had ik het ook weer over. Even kijken, o ja, Ma zei dat van mijn zalmrosen hoed. Ik begreep het nog niet en ik zei: ‘Jakkes.’ Ma verstaat nooit dingen, die ze niet wil verstaan. Dus ze ging onverstoorbaar verder: ‘Want nu zie je er tenminste, als we morgen op receptie naar Lotte gaan, toonbaar uit.’ ‘Ik mee op receptie?’ Ik deinsde letterlijk terug. ‘Ja natuurlijk. Vindt je dat zoo vreemd?’ ‘Maar ik ben nog nooit mee geweest. En ik voel er niets voor. Neemt u Julie liever mee.’ ‘Die gaat ook,’ zei Ma, en ze keek me aan met een gezicht van: ‘Wie is toch dat wonderlijke kind, dat daar staat.’ Toen kwam Pa net binnen en ik zei: ‘Ik wou morgenmiddag graag mijn opstel maken over de macht van het zwaard, de pen en de tong.’ | |
[pagina 55]
| |
‘Waarom wou je dat morgenmiddag doen?’ vroeg Pa, die natuurlijk schrok van mijn ijver. ‘Omdat ik mee op receptie moet,’ zei ik. ‘Ah zoo,’ glimlachte Pa. Ja, hij glimlachte werkelijk. Maar Ma, die altijd erg hecht aan diners en recepties en jours, verkondigde al, voordat Pa nog wat zeggen kon: ‘Nee Louis, Joop gaat mee hoor! Toen Julie zoo oud was als Joop nu....’ ‘O maar Julie was al volwassen toen ze nog een zuigeling was’, zei Kees, die er ook bij was en natuurlijk wel kriebelig werd van die verlovingsredenaties. De wond is nog versch. Lotte zegt vaersch! Julie ook. ‘En Joop zal altijd een zuigeling blijven,’ snibde Julie naar Kees. Kees zei: ‘Zusterliefde,’ en Pa liep naar de telefoon en zei: ‘Noord, juffrouw.’ Ik zag wel aan Ma, dat ze zelfs in een stortbui mijn zalmrose fluweelen hoed aan Lotte en consorten zou willen presenteeren, en ik wou nog vragen, of de hoed alleen niet voldoende was, zoo los in de hand. Maar Ma praatte al lang over de vermoedelijke recepiëerjapon, - ik weet niet met hoeveel ee's dat moet, - van Julie. En ik zit d'r an, zooals Kit altijd zegt. | |
Zondagavond 11 Januari.Kees heeft zich geschoren vandaag. De sprieten zijn weg. Ik heb hem een zoen aangeboden, niet dat ik zoenen prettig vind, maar ik dacht, dat hij het nogal begrijpend van me zou vinden. Hij zei echter: ‘Ik zoen geen zusters’. Vanmiddag heb ik me in al mijn nouveauté's gehuld, en ik heb de tondeldoos achter op mijn hoofd gezet, maar Ma heeft hem heel behoedzaam in mijn oogen getrokken. Dat flatteerde meer. We zijn er per rijtuig heen getrokken, en Julie heeft met haar voet aldoor op mijn lakneus gezeten, wat ik moedig doorstaan heb. Toen we bij het Boomenhuis kwamen, begon ik toch wel een beetje nieuws- | |
[pagina 56]
| |
gierig te worden. En ik zag best, dat Julie zoo trekkerig om haar neus werd; dat wordt ze altijd als ze zenuwachtig is. Toen vond ik het toch wel zielig voor haar, en daarom dacht ik haar nog te bemoedigen door te voorspellen, dat zij misschien ook nog wel eens een recepiëerjapon - daar heb je weer dat nare woord - en een verloofde zou krijgen. Julie keek direct uit het raampje en zei: ‘Doe toch niet zoo mal.’ Bij de Boomen was alles in actie. Pa Boom glom, Ma Boom glom en Lotte, die stond voor een nijlgroene canapé in een nijlgroene japon met een nijlgroene glimlach - tenminste Ma zei, 't was nil-de-vert, of vert-de-nil, dat weet ik niet precies - aan den arm van H. de Wilde met den meestertitel en een lorgnetje. Hij is erg mager, en ik geloof, dat hij puntige schouders heeft. Tenminste zijn jas hing zoo hoekig af. Wat lijkt me dat naar een verloofde met puntige schouders. Lotte deed erg in-zwijmvallerig. Hoe iemand toch iets kan vinden aan een meisje, dat altijd op apegapen ligt, snap ik niet. Enfin, ik feliciteerde ze naar behooren en toen vroeg ik, of ze mekaar allang kenden. Lotte lachte witjes - ja, zoo is het - en zei: ‘al een heelen tijd, Joop.’ Ik voelde, dat Ma me aankeek, want er waren rissen menschen achter ons binnengekomen, die allemaal wachtten, tot ik uitgepraat was. Ik hoorde Pa z'n hum en toen zei ik nog langzaam en haast plechtig: ‘Kees heeft zich vandaag geschoren.’ H. de Wilde keek me aan, of ik niet heelemaal normaal was, maar Lotte's éen derde gezicht kleurde en ik hoop van harte, dat ze over mijn orakeltaal nog oneenigheid hebben gekregen. Bij 't ronddraaien trapte ik een dame op haar teen, en er stonden zoo'n ceel, dat ik haast van den eenen teen op den anderen viel en iederen keer maar ‘pardon’ prevelde. In 't rijtuig terug heeft Ma me onderhouden over mijn onbehoorlijk gedrag en Julie zei, dat ze zich voor me geschaamd heeft, maar ik geloof, dat mijn tondeldoos niet meer zoo gauw zal worden geëxposeerd. |
|