| |
| |
| |
Hoofdstuk XV.
De morgen van de 3de September - Puck's trouwdag - was wazig en stil, zoals voorjaarsmorgens kunnen zijn. Moeder bracht om acht uur een kopje thee.
‘Zo, goeiemorgen kind. Goed geslapen?’
‘Gaat best. En U?’
‘Nu, dat kon wel beter.’
‘Ja, zo'n trouwerij...’ zei Puck, alsof het Moeder's huwelijk betrof, en niet het hare.
‘'t Zal een drukke dag worden. Vader heeft al een wandeling gemaakt.’
‘Hoe lijkt het weer Moeder?’
‘Vader zegt, dat het een prachtige dag worden zal. 't Is nu nog wat mistig.’
‘Ik ben benieuwd, of Jan ook al door zijn tuin tuint. Dat zegt Kei. Zo'n leuke kerel Moeder. Ik hoop maar, dat hij zich niet vereet vandaag.’ Puck knabbelde haar beschuitje.
‘Sta je nu aanstonds ook op?’
‘Ja Moeder.’
Moeder liep langzaam naar beneden. Puck had de gave, om zo volkomen alle intimiteiten te weren.
Toen ze Moeder beneden aan de trap wist, sloeg Puck
| |
| |
het dek van zich af. Ze leunde in de vensterbank. Ja, wazig en stil was de morgen. Ze kon de dauw nog zien glinsteren op het rozenperk. En op de ligusterhaag. Ze boog zich ver uit het raam. De boerderij van Baanders had een Zondagsachtig aanzien, trouwens het hele dorp zag zo Zondags er uit. En dan zag ze - de ontroering kneep opeens haar keel dicht, al had ze wel geweten, dat ze die zou zien - dat Buurman al de vlag uithad. Bij Langelaan werd juist aan de vlaggestok in de tuin de vlag gehesen, en bij Keimpema en bij de Boer. Natuurlijk zou het hele dorp vlaggen. ‘Onze’ Jan ging toch trouwen met ‘onze’ Puck!
Terwijl ze naar het kleine badkamertje liep, dat Vader nog maar een paar jaar geleden had laten aanleggen, dacht Puck, hoe jammer het was, dat Mona dit niet kon meemaken. Want Mona had geschreven: ‘Het spijt me zo, dat wij niet kunnen komen Puck. Ik had niets liever gewild. Maar de malaria heeft ook hier weer zijn kop opgestoken. Ik ben meer dan ellendig geweest. En ik sta nog op mijn benen te trillen. Maar, weet jullie wat je doet? Maak je huwelijksreis naar Engeland. En kom bij ons logeren. Ik ben toch ook zo verlangend, om de man van Puck te ontmoeten...’ En Bertha Jenkins had in een brief plus een fruitschaal gejubeld: ‘Ik hoop, dat U na Coventry kom. Mum, zou dat niet vijn zijn? U ken ook bij mijn losjeren. Dan gaan Bill en ik wel na zolder.’
Maar, daar had Jan niets voor gevoeld. ‘Gerry, ik zal
| |
| |
niet op mijn gemak zijn bij Mona. Dat kun jij je toch wel voorstellen.’ Ja, dat kon ze zich best voorstellen. Nu zouden ze naar Groesbeek gaan, en Duitsland een eindje in.
Toen ze beneden kwam in haar kimono, stond Vader net in de serre een kopje thee te drinken.
‘Morgen Gerry.’
‘Morgen Vader.’ Ze kuste hem. ‘Wat voelt U lekker zacht aan.’
‘Extra goed geschoren. Ik heb me nog in mijn kin gesneden. Kun je 't zien Gerry?’
‘Oei, wat een geweldige jaap! Nee Vader, je ziet niets.’ Ze monsterde de ontbijttafel. Ze voelde zich eigenlijk net als die morgen, dat ze naar Engeland was gegaan. Ze had helemaal geen trek.
Het tuinhekje klapte open, klapte dicht. Een jongen van Boom, de bloemist. Hij droeg als een kostbaar stuk een grote mand voor zich uit.
‘Alweer bloemen Gerry,’ zei Vader, die nu voor het zijraam stond.
Ze keek om zich heen. ‘Er kan haast niets meer bij. 't Is gewoon een tuin hier.’
‘Van wie zouden ze zijn?’
‘Weet niet.’
Ze waren van Charles.
‘Dit is al zijn derde hulde,’ zei Puck.
‘Wat zijn de Buma's toch bar aardig voor je, Gerry.’
| |
| |
‘Maar deze mand heb ik aan Evert te danken. Hebt U gemerkt, hoe Charles weg was van Evert? Toch wel leuk, als jongens zo'n allesoverheersend interesse hebben. Vindt U niet Vader?’
‘Ja zeker Puck.’
Het tuinhekje klapte open, klapte dicht.
‘Alweer bloemen, Gerry.’
‘Iedereen verwent me,’ zei Puck, terwijl ze een boterham at, die naar touw smaakte.
Het was een hulde van Wiarda, de man van de feestzaal.
‘Die had hij toch best kunnen houden,’ zei Puck practisch. ‘De meeste bloemen gaan straks daarheen.’
‘Hij heeft natuurlijk gedacht, dat ze dan niet zouden opvallen.’
‘Waar ook,’ zei Puck.
‘Kind, ik ben het dorp al ingeweest.’
‘Ja, dat zei Moeder.’
‘Iedereen vlagt Gerry. Iedereen. En dan te denken, dat dat voor jou is Gerry...’
‘En voor Jan,’ zei ze. Ze lachte. Ze dacht: ‘O Vadertje, geen sentiment. Ik kan het niet hebben.’
Het hekje klapte open, klapte weer dicht.
‘Alweer bloemen Gerry.’
Het was haar bruidsbouket. ‘Lelietjes van dalen. Daar heb ik om gevraagd.’ Ze snoof de geur op, een geur van lente, een geur van de bossen.
| |
| |
‘Beeldig, vindt U niet?’
‘Ja, heel mooi.’
Puck schonk zich nog eens thee in.
‘Ziet U wel, de zon komt door.’
‘Het zal een prachtige dag worden. Dat zei Oom Frits ook.’
‘Bent U dan al bij Oom Frits geweest?’
‘Ja, die zou net gaan ontbijten.’
‘Het is maar goed, dat ik niet elke dag trouw. Een onrustige Vader bent U.’
Het hekje klapte open, weer dicht.
‘Weer bloemen Gerry. Een van de knechten van Langelaan.’
Het was een hulde van kleine Greetje. ‘En gelukkig een vaas. We zullen nog emmers moeten laten aanrukken. Alle vazen en kannen staan vol. Kijk eens Vader, hoe beeldig.’
‘Ja, heel lief. Eet je wel Puck?’
‘Neen, maar U ook niet.’
‘Ik heb met Oom Frits ontbeten.’
‘Heus Vader?’
‘Ja, werkelijk. En Jan...’
‘Hebt U Jan ook gesproken?’
‘Ja, eventjes.’
‘Wat deed hij? Dacht hij aan mij?’
‘Ja, dat zal wel. Hij zat ook te ontbijten.’
Nu lachte Puck hartclijk. ‘Vader, U hebt natuurlijk het
| |
| |
halve dorp opgejaagd.’ Ze ging naast hem staan, legde haar hoofd tegen zijn arm. ‘Hoe laat was U op pad, Vadertje?’
‘Dat weet ik niet meer. Kijk, daar komt je vriendin al aan.’
Door de laan, die vlak tegenover het huis lag, kwam Carla. Een lichte cape had ze los omhangen. Naast haar liep Evert, in uniform.
‘Nu, daar kan het dorp zich aan vergapen. Prettig,’ zei Puck tevreden.
‘Hallo bruidje,’ riep Carla al van verre, toen ze Puck zag staan. ‘Zijn we niet prachtig op tijd? En we hadden ons bijna verslapen. Als je Vader niet gekomen was...’
Vader keek een beetje verlegen naar Puck. Ze glimlachte tegen hem. Ze begreep hem toch zo goed.
‘Nu ga ik me aankleden,’ zei ze. ‘Carla helpt me. Houdt U Evert bezig? Jammer, dat Charles er niet is.’
Moeder, die gehaast van boven kwam, zei: ‘Die bel vanmorgen! Wat is er gekomen Puck?’
‘Kijk eens. Al die bloemen nog. En mijn bruidsbouket. Lelietjes van dalen, daar had ik Jan om gevraagd.’
‘Puck, doe het raam dicht. In je dunne kimono voor het raam. Ik heb boven alles voor je klaargelegd, man. O, dag Carla. Dag Evert.’
‘Het wordt zulk prachtig weer Puck. Het is al warm. En toen wij trouwden goot het compleet. Ik hing met mijn sleep in een plas. Weet je nog wel Evert?’
| |
| |
‘Je doet, alsof het jaren geleden is. Ja, ik weet het nog best, vrouwtje.’
En dan waren ze boven, Carla en Puck. Op de logeerkamer lag haar trouwjurk. De jurk, door Iemkje gemaakt.
‘Nergens over praten Carla,’ zei Puck opeens. ‘Nèrgens over praten. Ik kan het nu niet hebben.’
‘Wat lijkt jouw Jan op mijn Evert,’ zei Carla. ‘Heb je dat wel eens opgelet Puck?’
‘Ja, gisteravond, toen ze naast mekaar zaten, toen viel het mij ook op. Ze zijn allebei zo groot en blond. Alleen Jan is lang zo vlot niet.’
‘Nee, stel je voor. Dan zou hij Evert evenaren.’ Carla lachte. ‘En dat bestaat toch niet Puck.’
Puck streek over de zij van haar trouwjurk. ‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ze wat afwezig.
‘Zeg,’ zei Carla, ‘heb jij nog wat van Opa 'tje ter Brake gehoord?’
‘Ja, en ik heb zelfs wat gekregen. Een bonbonschaal. Met een aanminnige brief van Opa er bij.’
‘Dat heeft hij buiten de haai omgedaan. Wat ik je gons. Want de haai zit op het ogenblik alleen in Knocke. Voor haar gezondheid. En Opa zet de blommetjes buiten, stuurt bonbonbakjes aan geliefde secretaresjes. De hoeveelste was het Puck?’
‘De vijfde.’
Voorzichtig de japon over het hoofd. De mooie, witzijden japon, die kreukloos langs haar neer-ritselde.
| |
| |
‘Wat ben je mooi, Gerry.’
‘Ja?’
‘Wat zal Jan trots op je zijn. Wat zal hij verrukt van je zijn, Gerry.’
‘Ik zal het zo heerlijk vinden, als Jan verrukt van me is Carly,’ zei Puck.
Toen de auto's al voorreden, had Vader van alles vergeten: zijn zakdoek, zijn horloge, zijn handschoenen. Jan keek naar Puck.
‘Hij eet je op,’ fluisterde Carla. Nico's kuif wees krijgshaftig naar boven. Daar moest Carla aldoor naar kijken, daar zou ze later een beetje met Evert om grinniken.
En dan, eindelijk, zaten ze in de auto's die hen reden door het feestelijke, vlaggende dorp. Het dorp, dat 's avonds mee feest zou vieren, omdat ‘onze’ Jan trouwde met ‘onze’ Puck!
Voor de huizen stonden de mensen en wuifden.
‘Ik voel me net een koninklijke bruid,’ zei Puck. Ze wuifde, ze groette. ‘Voel jij je niet koninklijk Jan?’
‘Met zo'n prinses naast mij, natuurlijk,’ zei hij. Hij vouwde haar hand tussen de zijne. ‘Ben je gelukkig. Gerry?’
‘Ja, o ja,’ zei ze. Een donker gezicht, dat ze voor zich zag. Spottende, tedere ogen, en een lach, die ze niet vergeten kon...
‘Och, daar staat Iemkje. Zie je dat Jan? Die komt ook vanavond.’
| |
| |
‘Het hele dorp komt. Omdat jìj trouwt.’
‘Zoiets zei Vader ook.’ Ze glimlachte. ‘Maar ze komen meer, omdat jìj trouwt, Jan.’
Dan reden ze het kleine stadje binnen, waar ze beide op de H.B.S. waren geweest. Ook daar vlaggen. Bij de burgemeester, bij de wethouders, die Vader kenden.
‘O, kijk Jan, “de Toekomst” vlagt ook. En ik heb hem nog wel zo geplaagd vroeger op school. Als ik geweten had...’
‘Wat?’
‘Dat hij op mijn trouwdag zou vlaggen...’
‘Wat zou jij dan gedaan hebben Gerry?’
‘Och, dan zou ik hem ook geplaagd hebben natuurlijk.’
Bij het Gemeentehuis, dat zo stralend lag in de zonnige dag, stonden de mensen te kijken. En kinderen. En in de Trouwzaal wachtten velen: ook Mijnheer en Mevrouw van Buma en Charles. Maar Puck wist, dat die alleen om Evert kwam.
De burgemeester zat voor de groene tafel. Puck dacht: ‘Net zo'n tafel hadden we in de Directeurskamer op de H.B.S. Daar heb ik ook eens voor gestaan met een kloppend hart. Dat was bij het overgaan van de derde naar de vierde. Wat zag Vader er waardig uit. En Oom Frits. Vader Baanders zette zijn pink tussen zijn ongewende stijve boord, en Moeder Baanders had de zakdoek al klaar.’
| |
| |
‘Geeft elkander de rechterhand...’
Zij keek Jan aan. Hij zag wel erg bleek. Ze gaf hem haar rechterhand, ze drukte zijn hand. Ze dacht: ‘Ik moet niet gaan huilen. Ik wìl niet huilen op mijn trouwdag.’
De burgemeester hield nog een keurig speechje. Puck bleef hem strak aankijken, want Moeder Baanders huilde nu onomwonden. En naar Vader durfde ze helemaal niet zien. Nu was ze getrouwd. Nu was ze Gerda Minke Baanders-van Holten. O, ze kreeg een ferme hand van de burgemeester.
‘Mevrouw Baanders, ik prijs mij gelukkig, dat ik de eerste mag zijn, die U geluk kan wensen. Mijnheer Baanders...’
‘Dank U wel, burgemeester.’
Puck draaide zich om. ‘Moeder,’ zei ze. ‘O, niet huilen,’ zei ze zacht. Ze kuste de frisse wangen van Moeder Baanders, en de gerimpelde wangen van Oom Frits, en de jonge, gebruinde van Evert.
‘Voor deze keer heb je carte-blanche,’ zei Carla. ‘Wat is het toch gek, dat ik bij elke trouwpartij wegsmelt in tranen.’
‘Pleit niet voor mij,’ zei Evert.
Er werd, als opgelucht, gelachen.
‘Vadertje,’ zei Puck.
‘Gerry...’ Even haar hoofd tegen Vader's schouder. Maar er was een stem achter haar. ‘En mìj heb je vergeten.’
| |
| |
‘Och Jan...’
‘Nou Puck, je begint al goed,’ zei Vader Baanders, die nooit wat zei.
‘Mijn zakdoek is klets,’ riep Carla. ‘Toe Evert leen mij de jouwe even. Ik vond het heerlijk.’
‘Wat vond jij heerlijk?’
‘Het trouwen van Puck. Je moet maar zo denken, hoe heerlijker ik het vind, hoe harder ik ween.’
Toen zei Charles: ‘Mijnheer, vliegt U wel op Malmö?’
En Puck vergaf hem al vast vele toekomstige, ongeleerde lessen, bij deze normale vraag.
De grote feestzaal van Wiarda, die afmetingen had, niet evenredig aan de afmeting van het dorp, - dat had Oom Frits schertsend gezegd -, zag er zo opgewekt uit. Het dorp was gekomen om feest te vieren. Het dorp vierde feest!
Op een verhoging zat de muziek en zette net met veel animo in ‘O, mijn lieve Zwartkop, voel eens, hoe mijn hart klopt.’ Want er werden ouderwetse dansen gespeeld, dan kon iedereen dansen.
‘Puck, wij samen?’
‘Ja, goed Kei.’
‘Vin je 't niet fijn Puck?’
‘Zalig.’
‘Ik heb straks een tijdje op bed gelegen. Op het bed van Wiarda,’ bekende Kei.
| |
| |
‘Hoe kwam dat?’
‘Ik had een beetje te veel gegeten. Eerst vanmiddag. En toen weer vanavond. Wat was dat ijs lekker, zeg Puck.’
‘O joggie, en ik heb het gedacht.’
‘Wat?’
‘Dat jij wel te veel zou eten.’
Carla danste voorbij met Jan.
‘Daar gaat je man, Puck. Vin je 't niet gek, dat ik nou je zwager ben?’
‘Helemaal niet. Juist gezellig.’
‘Gezellig!’ zei Kei. Hij lachte.
‘Zeg zwager, er is een leuke stemming, vind je niet?’
‘Oei, nou!’
‘Ik wil aanstonds met Vader Baanders dansen. Wat kan hij dansen, denk je Kei?’
‘De Duitse Polka. Daar is toch niks an. En anders huppelt-ie maar wat.’
‘Wie heeft jou al deze antieke dingen geleerd?’
‘Joke.’
Puck keek naar haar schoonzusje, dat zo eenzelvig haar weg ging. Dat groene jurkje stond haar niet. Daarbij kon je gewoonweg niet blij kijken. Ze zou haar eens meeslepen naar Iemkje. Puck verloor zich in toekomstdromen, waarbij ze een stugge schoonzuster omtoverde tot een aanminnige jonge dame.
‘Dat toneelstukje was goed hè Puck?’
| |
| |
‘Ja. Wat was Meint aardig. En Onne.’
De lieve Zwartkop had zijn hart laten kloppen.
‘De Duitse Polka,’ riep Puck tegen de muziek. Ze liep op Baanders toe, die tevreden boven een grote sigaar het dansen bekeek.
‘Vader Baanders, danst U deze met mij?’ Ze keek naar Moeder Baanders, die trots en tevreden en een beetje verheerlijkt daar zat. ‘U vindt het toch wel goed?’
‘Ga je gang mar, hoor kien.’
Puck danste met Vader Baanders, en met Onne. Met Tjerk, met Nico, die uitgelaten was - ze had nooit geweten, dat Anneke zich zo weinig goed kon amuseren -, met Evert, met Romke, de veldwachter, Romke zei: ‘Kien, kien, dit is en feest, dat salle we niet gauw vergete. Segaren, plenti, en jou kenne mar drinke, wat jou wille.’ Ze danste met Hendrik van Heroma-State, ze danste met alle dansbare mannen van het dorp.
Tot die langzame, slepende Weense wals, die nooit haar charme verliezen zal:
Im Prater blüh'n wieder die Bäume,
Im Severin grünt schon der Wein...
klonk boven het rumoer uit van vele pratende stemmen, van veel gelach.
Jan liep op Puck toe.
‘Deze wals is voor ons,’ zei hij. ‘Ik heb nog haast niet met jou gedanst, Gerry.’
| |
| |
‘Nee. Maar ik heb mijn plicht gedaan. Ik dans ook liever met jou dan met Keimpema, die mijn tenen haast heeft afgetrapt.’
Hij boog zich naar haar over. Heur haar geurde naar witte seringen. Ze was zo slank, zo wit, zo onaantastbaar.
Hij dacht: ‘Ik wil haar gelukkig maken. Ik zàl haar gelukkig maken.’ Maar hij zei niets. Ze dansten. En vrouw Baanders zei tegen vrouw Bosma: ‘'t Is toch mar 'en knap paar.’
De dans was uit. Jan en Puck bleven staan, hand in hand. En dan stond opeens Vader op.
‘Vrienden...’ begon hij. Het werd stil. En nog eens zei Vader: ‘Vrienden. Ik heb mijn dochter beloofd, dat ik op deze dag niet zou speechen. Ik zal ook nu niet speechen. Ik wil alleen een heildronk uitbrengen op mijn beide kinderen. Op mijn zoon en mijn dochter. En ik wil U allen. Friezen tesamen, zeggen, dat ik blij ben, dat mijn dochter getrouwd is met een Fries. Met een zoon van Ouders van de oude, Friese stempel. Ik drink op Jan en Gerry, ik drink op ons aller dierbare, Friese Vaderland.’
Het was einde October, een jaar later.
Jan en Puck zaten aan tafel nog wat na te praten. Antje had net afgeruimd. Boven brulde Maarten Jan Baanders, oud vijf weken, die juist het etensuurtje tussen 6 en 7 als huiluurtje had uitgekozen.
| |
| |
‘Jouw Moeder was vanmiddag nog hier, Jan.’
‘Het is toch ook jouw Moeder, Gerry.’
‘Nu, onze Moeder dan. Ze wilde Maarten zien.’
‘Hoe laat was dat?’
‘Half vier.’
‘En wat heb jij gedaan?’
‘Gezegd, dat zijn bezoekuur pas om vijf uur was.’
‘En wat zei onze Moeder?’
‘Onze Moeder zei...’ ze knipoogde tegen Jan, ‘dat dat nonsens was. Dat zij al haar kinderen op alle uren van de dag en de nacht heeft opgenomen. En, dat jullie nooit wat mankeerde.’
‘En, wat heb jij toen gezegd?’
‘Het lijkt wel alsof wij een samenspraak opvoeren. Toe, stop een pijp Jan. Zo genoeglijk. Ik hoop, dat jij vanavond niet meer wegmoet.’
‘Ja, dat hoop ik ook. Is Moeder nog gebleven?’
‘Natuurlijk. Ik heb thee gezet. We hebben genoeglijk samen thee gedronken. Ik had het mooie theekleed van Mona op tafel.’
‘Wat zei Moeder daar wel van?’
‘Ze zei natuurlijk, dat het overdreven was. Maar ik weet zeker, dat ze het in haar hart best leuk vindt.’
‘En, heeft ze de jongen nog gezien?’
‘O ja, om vijf uur.’
Hij glimlachte. Die Puck, zoals zij er slag van had met zijn bazige, heerszuchtige Moeder om te springen.
| |
| |
Er kwam een stap over het grintpaadje. Gebrom bij de keuken. Antje klopte.
‘Hier is een jonge van Reitsema uut Mildam. Of Baanders vanavond nog komme ken.’
‘Zeg maar, dat ik direct kom.’
Puck liep om de tafel heen naar hem toe.
‘Daar gaat onze mooie avond.’
Hij legde zijn pijp neer. Hij trok haar op zijn knie. ‘Vin je 't jammer?’
‘Ik had er me zo op verheugd, Jan.’
‘Wat ga je nu doen, Gerry, vanavond?’
‘Ja, ik zal nu maar even naar huis gaan. Als ik de jongen geholpen heb om 8 uur.’
‘Doe dat. Dan kom ik je halen.’
Ze wreef haar kin langs zijn wang. ‘Kon je maar een spreekuur instellen. Net als een dokter. Ik zie al een rist koeien en schapen en paarden ons tuinpad afhuppelen.’
‘Malle Puck. Ik moet nu gaan. Geef me een zoen.’
‘Och, zo naar. Ja, niet de zoen. Maar, dat je weer wegjakkert op je motor. Waarom wordt een koe nooit overdag ziek?’
‘Dag Gerry.’
‘Dag Jan.’
Ze keek hem na, toen hij de motor het hekje uitreed. Groot en blond en fors en trouw was hij. Je kon op hem aan. Op zijn woorden, op zijn daden. Hans? Neen, Hans was ze vergeten. En, als ze nog eens aan hem dacht, dan
| |
| |
was het aan iemand, die niets meer in haar leven betekende. Ze dacht: ‘Wat ben ik gelukkig. O, wat ben ik gelukkig met mijn man en mijn zoon!’
's Avonds liep ze, nadat ze den jongen geholpen had, de over-bekende weg af naar huis. Een enkele fietser. ‘Goeienavond.’ Een man ging voorbij. ‘Goeienavond.’ De bomen stonden stil en roerloos. In de verte floot de trein, die naar het Zuiden ging.
Ze zag Vader aankomen. Hij rookte zijn patriarchale, lange pijp.
‘Hallo Vader, ik zou net naar U toe. Jan is uitgeroepen.’
‘Dag Gerry. Heeft mijn naamgenoot al gelachen?’
‘Nee. Zo'n achterlijk kind...’ Ze lachten samen het lachje, dat van hen beiden was. ‘Hoe is Moeder? Natuurlijk goed, sedert vanmorgen.’
‘Ja, kind.’
Puck versprong om met haar Vader in de pas te komen. Ze stak haar arm door de zijne. Ze zei:
‘Vader, nu weet ik absoluut en volkomen voor mezelf, dat ik, toen ik Jan trouwde de enige weg koos, die ik kon gaan.’
‘Ja Gerry?’
‘Ja.’ Ze drukte zijn arm. Ze zei zacht: ‘Omdat het de goede weg was. De weg naar 't geluk.’
|
|