| |
| |
| |
Hoofdstuk XV
Gisteravond, een paar avonden nadat we de brief van Peter hadden ontvangen, waren Mams en ik samen thuis. Ik vond dit een schone gelegenheid om over Delft te beginnen. Mams is nu zó stralend, en daarbij zo ongelofelijk lief, dat ik haar rustig het hele probleem durfde voor te leggen. Trouwens ik moest tòch vertellen, dat we nu meer repetities kregen voor de balletschool, omdat er een uitvoering in de toekomst dreigde. Ik moest trouwens ook over mijn costuums spreken. Mams staarde gelukzalig. Ik zat in de vensterbank naar de Meiregen te kijken, die onze tuin zichtbaar goed deed. Je zag gewoon het groen uitbotten.
‘Wat een zalig weer Mams,’ begon ik.
‘Ja. Zo'n regen...... wat heb ik daar vroeger graag in gelopen.’
‘En het is zo zacht buiten......’ De ramen stonden wijd open. En toen werd er gebeld. ‘Hè, ik hoop maar niet, dat er visite komt. Wij zijn nu zo knus samen.’
‘Ja, maar we kunnen toch niet zeggen, dat wij niet thuis zijn. Iedereen kan jou zien in het open raam.’
Dat was wel zo. Maar toen Gijbertje binnenkwam, en aankondigde, dat er een Mijnheer Kwast was, om Joop te spreken, plofte er een zeker misnoegen op me neer.
‘En het is zeer dringend,’ zei Gijbertje er nog ten overvloede achter. ‘Tenminste, dat zegt Mijnheer.’
‘Laat Mijnheer maar even hier komen Gijbertje,’ zei Mams.
Ik begroette Kwast met de fiere woorden: ‘Ik heb niet veel tijd zeg.’ Dit negeerde Kwast. En hij zei: ‘Dag Mevrouw van Dil. Halloot Joop.’
‘Bonjour. Ik heb weinig tijd hoor.’
| |
| |
‘Drinkt U een kopje thee met ons mee Mijnheer Kwast?’
Ja, dat deed Kwast. Hij sprong weer op, om Mams het kopje thee af te pakken. Hij morste weer natuurlijk. Het wordt vervelend met Kwast.
Kwast dronk zijn thee, en richtte zich dan opeens tot mij, die in de vensterbank was blijven zitten.
‘Joop, ik voel me bittert in jou teleurgesteld.’
‘O ja?’ zei ik onverschillig.
‘Ja. Dat je nu wel in Delft gaat dansen......’
‘Wat is dat?’ vroeg Mams, met het electrische keteltje - ze wilde de thee bijschenken - geheven. Ik vond het maar echt prettig, dat Paps een vergadering van aandeelhouders had, en laat thuiskwam.
‘Och Mams, zo is het niet,’ begon ik. Maar Kwast gooide mijn fiere ontkenning op zij, en zei tragisch: ‘In Amsterdam, voor ons, heb jij niet mogen dansen. Hoewel dat kant nòg. De uitvoering is eind Mei. Maar je gaat wèl naar Delft. Ik ben geschokt, Joop.’
‘Nu dan moet je maar geschokt blijven.’
‘Maar wat betékent dit alles?’ Mams keek opeens niet zo stralend meer. Toen heb ik alles maar uitgelegd: van onze Hongaarse dans, en van de Nuit de Mai, en van Kraak, en de costuums, die nog voor mij gemaakt moesten worden......
‘Dat zal Paps nooit goed vinden.’ Had ik iets anders verwacht? Nee, toch immers. Toch was ik onwijs teleurgesteld, en ik had Kwast graag op zijn touwige hoofd getimmerd, dat nu een donkere indruk maakte. Kwast had natuurlijk in de regen zonder hoed gefietst.
‘Wìst U het dan niet?’ vroeg Kwast nog ten overvloede.
‘Ik had het Mams vanavond willen vertellen,’ zei ik. ‘Moest jij mij daarom zo dringend spreken? En van wie weet jij het eigenlijk?’
‘Flap kwam er vanavond mee thuist. Thuis. En toen voelde ik me zo beledigd......’
‘Hij voelde zich beledigd,’ zei ik tegen Mams.
‘Ja, je ouwe heer wilde er niets van weten die Zondagt. En dan is het pijnlijk te horen, dat je wel in Delft mag dansen.’
| |
| |
‘Dus jij bent kwaad op mijn Vader?’ Dàn had je mijn Vader moeten te spreken vragen!’ zei ik pienter.
Kwast keek opeens angstig de kamer rond, of Paps misschien niet achter een stoel zat. En opeens lachte Mams. Zij had de houding van Kwast ook door. Ze zei: ‘Joop heeft van haar Váder niet in Amsterdam mogen dansen. Ze zal ook niet in Delft dansen, Mijnheer Kwast.’
‘Had jij het niet verteld van Delft?’ vroeg Kwast.
‘Nee, dat hoorde je toch. Paps en Mams hebben de laatste dagen wel iets anders aan hun hoofd gehad, dan dat beetje gedans van mij.’
‘O ja?’ zei Kwast. Hij keek met kiese ogen Mams en mij aan. Kies maar dood-nieuwsgierig.
‘Herinner jij je nog die broer van mij? Toen die morgen op de Boeg?’ Nee, die herinnerde Kwast zich niet meer. ‘Nu, die broer van mij heeft een studiereis door Amerika gemaakt, en komt eind Mei weer thuis. En verloofd.’
‘Met een Amerikaans meisje?’
‘Ja,’ zei Mams in mijn plaats. ‘Wij zijn erg blij, mijn man en ik.’
‘Tjét......’ zei Kwast. Dan opeens opgewekt: ‘Zou dit geen reden voor Mijnheer kunnen zijn tòch Joop toestemming te gevent voor die dansavond?’
‘Nee,’ zei Mams. ‘Nee, dat denk ik wel niet.’
‘Ik ben geschokt......’ begon Kwast weer. En toen legde iemand zijn handen om mijn gezicht, en zei: ‘Raden wie ik ben?’
‘Billy......’ riep een stem.
‘Ik schrik me dood. Dat moet je nooit weer doen Wim.’
Ik draaide mij om. Daar stonden Wim en Mol, allebei in regenjassen gehuld, en met een stok. ‘Het is gelukkig, dat mijn hart zo goed is,’ begon ik, maar ik werd in de rede gevallen door Mol, die beweerde, dat het zulk zalig weer was.
‘Kom binnen. Laat jij ze even in Kwast?’
‘Waarin?’
‘Nee Joop, dat moet jij doen,’ zei Mams. En ik sprong uit de vensterbank, om Wim en Mol in te laten, terwijl ik be- | |
| |
peinsde, dat het noodlot wel Kwast met de Boerree's samenbracht. Toen ik weer binnentrad, was Kwast al opgestaan. ‘Dag juffrouw Boerreet. Dag Meneer Boerreet,’ zei hij.
‘Ja, nu is ze Mevrouw Boerree. Ze is inmiddels getrouwd,’ lichtte ik Kwast in. En Mol zei fier: ‘We zijn helemaal gewandeld niet Billy? Het is toch zulk zalig weer.’
‘Zullen wij Wim en Mol straks een eindje wegbrengen Mams?’
‘Ja goed. Alleen spreek je niet direct over thuisbrengen, als je bezoek nog maar pas binnen is.’ Mams tikte mij vermanend op de wang.
‘O maar we blijven niet lang,’ zei Wim, die me alweer wou helpen.
‘Welke kant woont U op?’ vroeg Kwast.
‘De Laurièrlaan,’ teemde Mol. Ze had natuurlijk liever over een Avenue of een Boulevard gesproken, maar die bezit ons dorp niet.
‘O, dat is mijn kant uit,’ ontdekte Kwast opgewekt.
‘Zeg, wat hebben wij van jou gehoord?’ zei Wim.
‘Ja, ik weet niet......’
‘Dat je gaat dansen in Delft. Wat dans jij? Die wals, die jij in Noordwijk hebt gedanst?’
‘Zie je nu wel,’ zei Kwast tegen mij.
‘Maar hoe kòm jullie aan die waanzin?’ wilde Mams weten.
‘Is het waanzin?’
‘Billy wilde nu al plaatsen bestellen. Ik heb natuurlijk tegen hem gezegd, dat het een besloten club zou zijn.’
‘Maar wie heeft het jou verteld Wim?’
‘Een broer van Mijnheer Kraak.’
Kwast moest nota bene weten, wie die Mijnheer Kráákt was.
‘Is dat niet een leraar op je balletschool?’
‘Ja. Zoiets. Hij heeft de Nuit de Mai ontworpen. En een Hongaarse dans. Maar zijn broer schijnt het toch niet goed te weten.’
‘Hij heeft niet over jóu gesproken Joop. Hij heeft alleen gezegd, dat de balletschool, waaraan zijn broer les geeft, de
| |
| |
balletschool le Neuf, eind Mei of begin Juni een opvoering geeft in Delft. Voor de Delftse studenten.’
‘Maar hoe komt die Kraak erbij om dat jóu te vertellen?’
‘Hij is mijn boekhouder. Al een ouwe man. En Kraak, de balletmeester, is een veel jongere broer. Mijn Kraak laat zich op die broer voorstaan.’
‘Dat hoeft hij heus niet te doen, want onze Kraak snauwt alles aan mekaar.’
‘Dus jij doet niet mee?’ Wim keek, als Kwast, diep teleurgesteld.
‘Nee. Ik heb het vanavond pas aan Mams verteld. Paps weet het nog niet eens.’
‘Misschien vertelt een aandeelhouder het vanavond aan Vader. Ik hoop hem voor te zijn,’ zei Mams.
‘Ik vind het jammer,’ ontdekte Wim. ‘Ik vind het doodjammer. Daar is toch niemand, die Joop kent. En ze zou wat een succes hebben gehad.’
‘Maar je offert toch niet je huiselijke vrede op aan zo iets onbelangrijks als een beetje gehuppel.’ Dat was Mol.
‘Nu moet je verstàndig praten,’ zei Wim, de snuggere. ‘Het is geen beetje gehuppel, en dat weet jij drommels goed.’ Kwast keek van Wim naar Mol, en hij zoog zijn wangen in, alsof hij zich op een genoeglijk kijfpartijtje ging instellen.
‘Wat geeft het, als ik toch niet mag.’ Ik nam Mol de wind uit de zeilen, die al bol gingen staan.
‘Weet je wat jij kunt doen Joop? Ja, weet je, wat je best kunt doen? Ga stiekem. Ik bedoel, je Moeder weet er nu alles vanaf. Nietwaar Mevrouw van Dil? Die hoeft natuurlijk niet te weten, dat je stiekem gaat......’
‘O, gelukkig maar,’ zei Mams.
Kwast richtte zich nu uitsluitend tot Wim. ‘Vindt U ook niet Mijnheer Boerree, waar niemand Joop kent...... Niemand hoeft het te weten,’ zei de Kwast fier. ‘Alleen wij.’
Maar dat was toch niet iets, dat Wim lag. ‘Nee, dat lijkt mij te gevaarlijk. Als het dan eens uit mocht komen......’
‘Wat zou er dan van onze huiselijke vréde terechtkomen, Mams?’
| |
| |
‘Neen. Dat is uitgesloten. Het is niet eens prettig, dat U het hebt voorgesteld Mijnheer Kwast.’
Mijnheer Kwast keek bij deze lichtelijke reprimande dom en kleurend. En even later stond hij op. ‘Nu dan gaat ik maar.’ Alsof hij nog geen kwartier geleden had beweerd, dat de Laurierlaan ‘zijn kant uit was.’
‘Ben je op de fiets?’
‘Nee. Lopende. Ik ben nog een beetje verdwaald. Ik kwam bij de keuken uit!’
En, omdat ik het sneu voor Kwast vond, dat hij dat hele eind alleen moest lopen, zei ik: ‘Dan kun je straks met de Boerree's mee terug. Blijf dan nog even.’
Kwast keek naar Mams. Die glimlachte. ‘Als U maar niet weer zulke lugubere voorstellen doet.’ Kwast zei braaf: ‘Nooit weer. Maar ik had Joop toch zo graag willen zien dansen......’
Mol begon over haar werkster, die Ibsen las. ‘Stel je voor Ibsen.’
‘Wat kan 't je schelen,’ zei ik. ‘Ik dacht, dat jij dat leuk zou vinden.’
‘Maar zo iemand kan toch nooit haar gedachten bij haar werk hebben, als ze Ibsen leest. Wat zegt U, Tante Joop?’ Mams zei, dat zij liever een werkster had, die Ibsen las, dan bijvoorbeeld Arsène Lupin.’ Waarom Kwast zo moest lachen, dat hij zich ook nog verslikte in zijn thee.
‘Nee maar, nu ter zake,’ begon Mol weer. ‘Ze leest ook Cronin en Knittel. Ze leest boeken, waarvan ik nog nooit heb gehoord.’
‘Ik vind het altijd te prijzen in iemand, die overdag hard werkt, dat......’ begon Mams. En toen werd er gebeld, en Gijbertje kwam zeggen, dat er een Mijnheer van der Putte was. Voor Joop. En dat hij mij dringend moest spreken.
‘Laat maar binnenkomen Gijbertje.’
Daar stond Flap, weer kaal en zonder snor. Mams stelde hem voor aan Wim en Mol, en Flap zei pienter, dat hij Mijnheer en Mevrouw wel eens ontmoet had. Een Zondagmorgen op de Boeg. Dus die morgen is in Flap's hersens blijven kleven.
| |
| |
Door het raam zag ik ze wegrijden......
| |
| |
Ik snap niet, dat hij als maar zakt. Tegen Kwast zei hij: ‘Zo, zit jìj hièr.’
‘Ja. Ik heb nog naar jou uitgekekent. Je was nergens.’
‘Ik was op mijn kamer. Ik bestudeerde de honderd bladzijden, die jij mij opgegeven had. Voor morgenochtend!’
‘Daar vlieg jij in Kwast,’ zei ik heel opgewekt. Ik had Flap nog nooit zo opstandig meegemaakt. Ja, Flap wou graag een kopje thee. En uit zijn mondhoeken hoorde ik hem zeggen tegen Kwast: ‘Ik krijg je vanavond nog wel, mannetje.’
‘Moeten wij nu niet gaan, Billy?’
‘Wacht nog even,’ zei Wim. Hij scheen ook het onderaardse drama aan te voelen.
En toen wendde Flap zich tot mij. ‘Ik heb gehoord, dat jij dansen gaat in Delft. Waarom wil jij dan niet voor ons dansen in Amsterdam?’
‘Wij hebben die heel zaak al uitgekiend. Ik ga nìet dansen in Delft. Jij hebt het natuurlijk van de broer van Mimi Kelder.’
‘Ja. Die wist het zeker.’
‘Maar het is, zoals ik het je zeg, Flap.’
‘Jammer,’ zei Flap alleen. Hij deed geen voorstellen als Kwast. Toen hij zijn thee ophad, stond hij op. ‘Ik ben op de fiets. Hoe ben jij?’
‘Lopend,’ zei Kwast.
‘Nu dan kun jij bij mij achterop.’
‘Maar daar voelt ik niks voor,’ weerstreefde Kwast. Doch Flap had zijn adieus gemaakt, en wachtte bij de deur op Kwast. Door het raam zag ik ze wegrijden. Kwast slierde met zijn voeten door het grint. Ik hoorde Flap nog zeggen: ‘Dat had je niet gedacht mannetje......’ Toen waren ze verdwenen.
‘Wat een bespottelijke jongens,’ zei Mol.
‘Ik vind ze wel aardig. Echte studenten. Zijn het allebei jouw vriendjes Joop?’
‘Vriendjes is te veel gezegd. Flap is feitelijk een Trosvrind. Kwast is maar aangewaaid.’
‘Flap is......’ ‘Van der Putte. Ja Wim.’ Natuurlijk moest Wim weten, waarom ik hem Flap noemde. Natuurlijk brulde hij daarom, hoewel Mams weer opmerkte, dat zìj zich niet
| |
| |
kon voorstellen, dat dat van der Putte geen pijn deed. ‘En ik vond hem wat aardig,’ zei Mams. ‘Hij trad zo flink op.’
‘Ik vond het nog èchte jongens,’ hield Mol vol, waarop niemand wat zei. Later, toen ik met Mams terugwandelde - de regen had opgehouden, de natuur rook zo heerlijk fris - zei Mams: ‘Lieve schat, ik zal vanavond met je Vader spreken. Misschien kan ik hem overreden. Maar stel er je niet te veel van voor.’
‘U hebt nog al invloed op Paps.’
‘Ja maar dit is iets, waar Vader fel op tegen is. Dat weet je ook wel.’
‘Maar U vindt toch goed, dat ik de costuums laat maken?’
‘Natuurlijk kind, dat vind ik best. En jij mag aan alle repetities meedoen. Als het je maar niet te veel van je tijd vergt.’
‘Ik zal morgen de costuums, die Kraak heeft ontworpen, meenemen.’ Ik voelde me, eigenaardig genoeg, toch dichter bij de uitvoering staan, nu ik het witte japonnetje en het Hongaarse pakje mocht laten maken.
‘Wie verzorgt de costuums?’
‘O, dat doet le Neuf zelf. Met een naaister. Ze worden beeldig.’
‘Maar, waarom heb jij er niet eerder over gesproken?’
‘Om Peter. Omdat Vader en U zo opgingen in Peter.’
‘Lieve schat,’ zei Mams weer. Ze stak haar arm door de mijne. Ze zei: ‘Wat zal ik blij zijn, als Peter er is......’
* * *
En nu is Peter thuisgekomen. Gebruind en mannelijk. En knapper dan ooit.
Nogal logisch, dat naast hem al mijn dansgedoe niets betekent. Paps heeft uitdrukkelijk verklaard, dat het uitgesloten is, dat ik voor een troep Delftse studenten ga dansen. En daarmee uit. Mams heeft me nog getracht te troosten, maar ik heb gezegd, dat ik geen troost behoefde, alleen iets om kapot te smijten. Zopas is Peter op mijn kamer geweest. Met Adonis, die zo gelukkig is als Paps en Mams, en als een lammetje in zijn voetsporen treedt.
| |
| |
‘Zeg, wat heb ik gehoord van Moeder, mag jij niet dansen op een uitvoering in Delft?’
‘Nee. Maar jij merkt toch niets aan me? Ik ben toch stràlend.’
‘O ja, dat gaat best. Maar waarom is Vader daar zo op tegen?’
‘Vermoedelijk, omdat hij denkt, dat ik wufte neigingen zal krijgen.’
‘Nu ja, dat is nonsens. Zal ik er nog eens met hem over praten?’
‘Och nee, 't geeft toch niks.’
‘Dan zijn de meisjes in Amerika toch heel wat vrijer,’ betoogde Peter. ‘Mijn Bud...... Waar is jouw Bud?’
‘In de keuken. Want, als ik een dansbevlieging krijg, bijt hij in mijn benen.’
‘Bud is negentien. En heeft, alleen met een vriendin, al een reis naar Europa gemaakt.’
‘Laat haar foto nog eens zien, Peter.’
In die dingen is Peter vlot. Vlotter dan Hans. Ja, ze was een echt leuk, blond type. Zo rank als een sprietje, en met een gezichtje, waar de humor afstraalde.
‘Ze is zeker geestig, niet Peter?’
‘Dat was het eerste, wat me zo in haar aantrok. Zij is grappig. Wij lachen om dezelfde dingen. Wij schateren om......’
Gijbertje kwam boven. Daar was telefoon voor Mijnheer van Dil. En Mijnheer was nog in Amsterdam, zoals Gijbertje klaaglijk opmerkte.
‘Wie is het? Kan ik gaan?’ vroeg Peter.
‘Het is een juffrouw van Joop's balletschool.’
‘Zàl ik gaan?’ vroeg Peter.
‘O mevrouw is al aan de telefoon. Mevrouw is zeker pas thuisgekomen.’
Later kwam Mams ook boven. ‘Daar was juffrouw le Neuf zo pas. Die wilde Vader spreken. Ik heb maar gezegd, dat Vader bij zijn besluit blijft.’
‘Had ze dan al eerder opgebeld?’ vroeg ik.
| |
| |
‘Ja, een paar avonden geleden.’
‘Het is toch grijs voor dit arme kind,’ vond Peter. ‘Wanneer is de beruchte avond?’
‘Volgende week Donderdag.’
‘Dan zijn wij net in Noordwijk,’ peinsde Mams. ‘Wij gaan er Dinsdag heen met Peter. Woensdag is Vader jarig.’
Ik was in de emotievolle dagen, die ik meemaakte, hele Opa Heultjes verjaardag vergeten. En ik wilde lief blijven. Ik wilde me opheffen aan de repetities, die toch ook glorievol waren. Kraak had snauwend bekend, dat van Meta Schuilenburg en mij alles afhing. Dat de anderen dansten als kippen zonder kop. En dat hij er wat voor over had, wanneer Joop van Dil ook meeging naar Delft.
En zo naderden wij de Dinsdag, dat Paps, Mams en Peter naar Noordwijk vertrokken. Ik had 's avonds een repetitie, die ik, en dat was de eerste keer, verzwegen had. Wij dansten in costuum. In de Hongaarse dans droegen we zwarte pruiken. Ik zag er zo allerzotst, en zo absoluut onherkenbaar uit, dat ik zeker wist, dat Paps, als hij mij tegengekomen was op ons tuinpad, hij mij achteloos en zelfs een beetje viezig zou zijn voorbijgelopen.
Meta, die blond is, stond de pruik ook afschuwelijk. Zij was de enige, die protesteerde. ‘Alle Hongaarse vrouwen zijn toch niet zwàrt.’
‘Jawel,’ zei Kraak. ‘Dat zijn ze wèl.’
‘En ik heb een Hongaars meisje gekend, dat hoogblond was,’ verdedigde Meta zich.
‘Dan is dat de ènigste blonde Hongaarse vrouw geweest.’ Daartegen was niets meer in te brengen. Alleen mopperde Meta nog, dat ze er idioot uitzag.
Onze pakjes waren aardig. Een eenvoudig wit blousje met pofmouwtjes. Een zwart keurslijfje, dichtgeregen met een rooie veter, een zwarte rok met rooie bloemetjes, en dansschoenen, die we rood hadden geverfd. Ik had een paar oude van Renée gekregen. Over die zwarte pruik droegen wij een rooie doek, die tegen dat zwart natuurlijk goed uitkwam. Alleen leken Meta en ik een paar verwaaide, oude Zigeunerin- | |
| |
nen. De andere kinderen stond die pruik wel, maar die waren ook niet zo uitgesproken blond als Meta. Meta mopperde veel harder dan ik. Zij moest die Hongaarse pracht natuurlijk in Delft tentoonstellen, dus dat kon ik me voorstellen.
Maar onze Nuit de Mai jurken waren beeldig. Met een strak lijfje zonder mouwen, en een hele wijde rok, die om ons heen golfde. Le Neuf, die een goeie kijk op alles heeft, had uitgekiend, dat wij allemaal verschillende kleuren linten moesten dragen. Mij werd een lichtblauw lint toebedeeld, dat le Neuf zwierig om mijn middel strikte. Ik voelde me twaalf, maar het stond me goed.
Kraak snauwde erger dan anders. Hij nam het Paps schijnbaar ontzettend kwalijk, dat ik niet mee mocht doen. Op al mijn passen maakte hij aanmerking. Ik zei: ‘Het is maar goed, dat ik niet naar Delft ga. Kan ik U daar ook niet blameren.’
‘Als iedereen zo goed danste als jij...... Wat is dat nu weer voor een houding Lia Hornstra? Weet jij wel, dat je danst, en niet op een stoel zit?’ Lia, die vrij onverschillig is, zei, dat ze dat best wist, maar dat haar voeten pijn deden. Waarop Kraak zijn handen ten hemel hief, en haar sprakeloos aanstaarde.
In de laatste pose van de Nuit de Mai, staan wij allemaal op één been, houden het andere ver naar achteren gestrekt, en hebben lichtelijk het meisje voor ons met de vingertoppen vast, terwijl we coquet, tenminste het moet volgens Kraak coquet verbeelden, onze linkerhand-vingertoppen reiken aan het meisje achter ons. Dit klinkt ingewikkeld, en dat is het ook. Vijf van de tien meisjes wiebelden. Alleen Meta en ik stonden paraat. ‘Dit kan de mooiste pose zijn,’ jammerde Kraak. ‘En die wordt helemaal bedorven door de weinige vastheid van Lia en Ans en......’ Hij wist geen namen meer in zijn woede.
Toen zei juffrouw le Neuf kies: ‘We moeten maar gauw laten zakken.’ Eerst zei me dit nog niets, maar toen Kraak wild antwoordde: ‘We moesten maar helemaal niet hálen,’ begreep ik de duistere bedoeling. Ik fietste met Meta naar huis, die zei, dat ze een beetje keelpijn had. De volgende dag hadden we twee repetities, die ik nog braaf meemaakte, al was
| |
| |
het dan met een bloedend hart. Lia en consorten wiebelden minder, en de stemming van Kraak was iets beter. Toen ik wegging, zei Kraak: ‘Kan ik je Vader thuis opbellen?’
‘Nee, Vader en Moeder zijn uit.’ Kraak greep zijn magere gezicht, nòg magerder door het lange haar in zijn handen, en schreeuwde bijna: ‘Wanneer komen ze weer thuis?’
Maar zij heeft niet geweten, dat ik later thuis, Buddy's kop met tranen heb besproeid......
‘Vrijdag pas.’ Ik zag toen opeens op Kraak zijn facie een hele gamma van duistere voornemens, en terwijl ik me in het jasje van mijn mantelpakje hees, zei ik oer-braaf: ‘Het is voor mij hetzèlfde, of Vader en Moeder thuis zijn, of uit.’ Nu ja, toen keek Kraak mij aan, alsof hij aan mijn verstand twijfelde. Dat deed ik zelf trouwens ook. Ik hoorde juffrouw le Neuf nog zeggen: ‘De costuums kunnen allemaal in die grote koffer......’ en toen had ik al gezegd: ‘Nu jongens, veel succes morgen.’ Ik was met Meta weggegaan. Die had een doekje om haar keel, en fluisterde, omdat ze haar keel niet wilde in- | |
| |
spannen. Ze zei, dat ze bang was voor angina, en dat ze de hele dag gorgelde. En ze zei ook, dat ze mij een onverschillig exemplaar vond. Maar zij heeft niet geweten, dat ik later thuis, Buddy's kop met tranen heb besproeid......
* * *
De volgende dag was het stràlend weer. We hadden 's morgens huisje, en zelfs het feit, dat Prul zich in de zomervacantie ging verloven met Johnny, en dat er wéér een peukje sigaar in de asbak lag, en dat er een pijp rondslierde, kon mij niet opwinden.
Om vijf uur was ik thuis. Ik had nog een beetje omgefietst, en het plan 's avonds te gaan skiffen, had mij een beetje opgeleurd. Toen ik thuiskwam, zei Gijbertje: ‘Er is al een keer of tien opgebeld voor jou.’ Ik dacht: ‘Als dat Kwast is, dan zal ik hem van katoen geven.’
‘Door wie?’
‘Door een Mijnheer Kraak. Hij snapt niet, waar jij bleef. Wat is die man zenuwachtig,’ zei Gijbertje. Terwijl wij nog in de hal stonden, werd er weer opgebeld.
‘Dat zal wel voor jou zijn.’
‘Hallo,’ riep ik.
‘Met Kraak. Joop, nu moet je eens goed naar me luisteren, Meta is ziek. Angina. Die kan niet optreden. Nu màg jij mij niet teleurstellen Joop.’
‘Ik zweeg. Dus Kraak brulde meteen: ‘Hallo, hallo. Versta je mij? Meta is ziek’
‘Ja, angina,’ zei ik.
Ik hoorde Kraak van het ene been op het andere springen. ‘Je mag ons nu niet teleurstellen. Zou jij je ouders kunnen bereiken?’
‘Ja, kùnnen wel. Maar het zal niets geven.’
Kraak liet de telefoon vallen. Er was even een geruis. Ik wilde mìjn telefoon al weer neerleggen, terwijl de gedachten krijgertje speelden in mijn hoofd, toen Kraak weer tot leven gewekt scheen. ‘Je begrijpt toch wel Joop, dat het nièts wordt
| |
| |
zonder jou. Een fiàsco. Dat snap je toch wel. Je màg me niet teleurstellen. Je moèt mee!’
Opeens wist ik het. Wim. Ik zei: ‘Hoe laat gaat U weg?’
Kraak hikte: ‘Ze...zeven uur.’
‘Ik zal U nog wel opbellen.’
‘Dus je gáát mee?’
‘Ja. Misschien,’ zei ik. Ik kon me voorstellen, hoe Kraak nu in de stoel naast de piano neerviel, zijn voorhoofd bette, en misschien zijn hoofd vleide aan le Neuf's puntige schouder.
Ik belde Wim op. Ik kreeg Mol aan de telefoon, die kwijnend - net Tante Julie - zei: ‘U spreekt met Mevrouw Boerree.’
‘Zeg Mol, is Wim thuis?’
‘Met wie?’ Och eend, dat hoor je toch best. ‘Met Joop,’ zei ik. Nu weet ik zeker, dat ze ‘Nee’ gezegd zou hebben, wanneer er niet een stem had geklonken: ‘Wie is daar?’ Het was Wim zijn stem. ‘Wacht je even,’ zei Mol.
‘Hallo.’ Dat was Wim zijn fors geluid.
‘Wim, met Joop. Wim, zou je direct even bij me kunnen komen? Ik weet niet, wat ik doen moet. Toen heb ik direct aan jou gedacht.’
Dit is natuurlijk de juiste manier om mannen aan te pakken, want Wim zei vlot en onmiddellijk: ‘Ik ben in tien minuten bij je.’
‘Dank je wel.’ Ik streek over mijn kin, voelde, dat ik een puistje op mijn kin had, dat iets van de opwinding weg nam. Ik hoopte vurig, dat Wim alleen zou komen. Maar net, toen ik zijn wagen over het grint hoorde aankomen, belde Kraak weer op.
‘Joop, heb je al een beslissing genomen?’
‘Nee. Maar ik bel U in twìntig minuten op.’ Ik dacht, dat ik wel twintig minuten zou nodig hebben, om Wim te overtuigen. Maar dat kwam anders uit. Om te beginnen, stapte Wim binnen plus Mol.
‘Nou Jopie, wat is er nou met jou?’ begon Wim heel opgewekt.
‘We hebben krankzinnig geraced om bij jou te komen,’ zei
| |
| |
Mol, terwijl ze haar wildleren handschoenen uittrok. ‘Wij hebben bijna een schattig hondje aangereden.’
‘Nonsens,’ zei Wim. ‘Die hond was nog wel een Meter van mijn wiel.’
‘Wim, ik zit er zo mee?’
‘Maar wat is er dan kind?’
‘Je weet, dat vanavond de uitvoering in Delft is? Ja? O engel, dat je daaraan hebt gedacht.’ Ik negeerde Mol stevig. ‘En nu is de beste van ons hele troepje plotseling ziek geworden. En nu heeft Kraak al twintig keer opgebeld en gevraagd, of ik niet kan gaan.’
‘Brutaliteit van die man......’ begon Mol.
Maar Wim zei fors: ‘Natuurlijk ga je Joop. Natuurlijk. Het is je plicht.’
Drie minuten...... Er waren nauwelijks drie minuten verlopen, en ik had Wim al aan mijn kant. Terwijl ik op twintig minuten gerekend had.
‘Bespottelijk,’ kreet Mol. ‘Dat kun je maar zo niet zeggen Billy. Je weet, hoe haar Vader er op tegen is.’
‘Maar dit is force majeure,’ daverde Wim. ‘Hoe laat gaan jullie? Zeven uur. Nu, ik rijd er jou wel even heen; kan ik het zelf ook nog zien.’ Mol stond met gebalde vuisten naast een tafeltje. ‘Neen, maar dit......’ begon ze.
‘Je gaat helemaal op mìjn verantwoording,’ zei Wim.
‘Ja, daar heb ik wat aan,’ zei ik tam. ‘Ik bedoel, ik vind het schattig van jou Wim. Maar het zal Vader vrij weinig kunnen schelen, dat ik op jouw verantwoording naar Delft ben gegaan.’
‘Je maakt jezelf belachelijk......’ begon Mol. En toen werd er weer gebeld. Het was Kraak, die sneller leefde dan wij. Die in tien minuten al twintig minuten had doorworsteld.
‘Ja Meneer Kraak,’ zei ik. ‘Ja Meneer. Ik spreek er op het ogenblik over met een...... een familielid......’
‘Geef mij die telefoon eens,’ beval Wim.
‘Meneer Kraak. Met Boerree. U kunt op Joop rekenen......’ Van de andere kant klonk een gekrijs...... ‘Ik breng haar zelf wel met mijn wagentje naar Delft. Hoe laat moet zij er
| |
| |
uiterlijk zijn. Acht uur? Ze zàl er zijn,’ zei W.F. Boerree.
Ik gaf Wim een peuk op zijn kruin. ‘En tòch heb ik er geen vrede mee. Ik bedoel, ik wil toch liever Vader en Moeder er even over spreken.’
‘Laat dat maar aan mìj over,’ zei Wim de fiere. ‘Weet je het nummer in Noordwijk? Dan bellen wij even op.’
‘316,’ prevelde ik, terwijl mijn hart opeens ging bonzen.
Wim vroeg aan: Noordwijk 316. Het duurde even voor hij verbinding had. Dan zei hij: ‘Hallo. U spreekt met Boerree. Kan ik Mijnheer van Dil even spreken? Wat zegt U? Met wie spreek ik? O, met Mientje. Is er niemand thuis? Alleen de oude Mevrouw? O, rust de oude Mevrouw. Waar is de familie dan? Weet je dat niet? Nu, dan is het goed Mientje. Nee, je hoeft niets te zeggen. Ik had alleen Mijnheer van Dil willen spreken.’ Wim legde de telefoon neer met een gezicht van: ‘Nu heb ik mijn best gedaan.’ Hij zei: ‘We waren gister ook in Noordwijk. Had ik er toen maar met je Vader over gesproken......’
‘Dan zou jij nul op het request gekregen hebben,’ zei Mol in zo'n lage toonaard, dat ik het begin van een drama voelde komen. En drama's kon ik nu helemaal niet verwerken.
‘Zou ik nu kunnen gaan? We hebben nu ons best gedaan......’ begon ik.
‘Op mijn verantwoording,’ zei Wim. ‘En jij gaat ook mee hondje.’ Dit tegen Mol. ‘Je zult eens zien, hoe aardig het is.’
‘Ik dènk er niet aan. Stel je voor, iemand bedriegen, waarvoor ik zo'n respect heb.’ Dat was Paps natuurlijk. ‘Leo zal zien, dat ik in alles recht door zee ga. Ik houd me niet op met die misselijke practijken......’ De stem werd hoger. Maar Wim, de engel, die wel vermoedde, dat een scène, die Mol altijd zo goed speelt mij nu meer kwaad, dan goed zou doen, Wim sprong op, sloeg een arm om haar heen, en zei: ‘Kom mee naar huis vrouwtje. Ik praat er nog wel met je over. Ik moet trouwens ook in smoking. En nog gauw wat eten. Zul jij goed eten Joop?’
‘Als een wolf,’ zei ik. Ik zou me alleen voeden met grape
| |
| |
fruit. Wim voerde Mol gewoon krachtdadig weg. In de wagen hoorde ik al haar stem uitschieten, en ik was Wim heel dankbaar, dat hij mij daarvoor had behoed.
Ik vloog naar boven, liet mijn bad lopen. Nu ging ik, en gek, diep in mijn hart had ik er tòch geen vrede mee. Ik zou tòch Paps bedriegen, ik zou het natuurlijk ruiterlijk bekennen later, maar als ik zijn gezicht opeens zag verstrakken...... nee, dan was deze avond het me niet waard.
Toch zong ik luidruchtig in mijn bad, toch was ik luidruchtig in mijn beweringen tegen Grietje en Gijbertje, dat ik voor geen millioen kon eten, en dat ik alleen maar grape fruit luste. Alleen maar grape fruit!!!! En Grietje, die vroeg, waar de wereld toe kwam, als een jong meisje, dat er nog van groeien moest, alleen maar zulke liflafjes dronk. Ja, dat wist ik ook niet van dié wereld!
Ik trok een schoon wit blousje aan, en borstelde mijn krullen, dat ze glansden. Toen Wim me om kwart over zeven kwam halen, stond ik al kant en klaar bij het hek.
‘Je ziet er aardig uit, Joop,’ zei Wim keurend. Ik kroop naast hem.
‘Waar is Mol?’
‘O, die wilde niet mee natuurlijk. Die is naar Amsterdam gegaan.’
‘Maar Wim, dat jij er nu zo'n soesah om moet krijgen......’
‘Niets erg......’ Wim waaide mijn beklag weg. ‘Mol trekt wel weer bij. Jij weet wel, die avond met de trompet, die avond met Myrna hoe-heet-ze, toen is ze ook gauw bijgetrokken.’
‘Jij bent maar een fiere man,’ zuchtte ik.
Om vijf voor acht stonden we voor de schouwburg in Delft.
‘Ik ga mijn auto parkeren. Ik zal zien, dat ik nog een plaatsje krijg.’
‘Natuurlijk. Het zal lang niet vol zijn.’
Maar het was bijna uitverkocht. In de vestiaire schudde Wim mijn hand, alsof ik een verre reis moest maken. ‘Hou “Wat is er?” vroeg ik Cora Dubuis. je maar taai Joop,’ fluisterde Wim. ‘Hou je maar taai. Ik zal voor je klappen hoor!’
| |
| |
‘Dan is er tenminste toch iemand, die klapt,’ fluisterde ik terug, terwijl ik een erge mooie student in rok en met geplakte haren bekeek.
‘Weet je de weg?’
‘Ik zal wel vragen.’ Een oer-beminnelijke portier wees mij de weg naar de onderaardse gewelven, die ook bij de schouwburg behoorden, en waar de kleedkamers waren ingericht. Ik vermeed een omarming van Kraak. Lia Hornstra zei, dat ze knapte van de zenuwen. Ik voelde me ook vrij bibberig.
‘Ik begrijp er nièts van,’ zei juffrouw le Neuf vermoedelijk voor de tiende keer, want Kraak antwoordde nors: ‘Daarvoor zullen ze hun reden wel hebben. En wat kan het ons schelen?’
‘Och, wij zijn no. 7 van het programma. En no. 12.’
‘Wat betekent dat?’
‘Eerst waren we no. 6 en no. 12.’
‘Maar wat is het verschil?’
‘Dat we beide keren nà de pauze optreden.’
‘Dat is toch niet zo verschrikkelijk?’
‘Nee, dat vind ik ook niet.’
Le Neuf pakte doodvoorzichtig de costuums uit. ‘Meisjes, die moeten nog opgestreken worden!’
‘Daarvoor hebben we tenminste tijd genoeg,’ zei Ans.
Het Io Vivat drong tot ons door, gezongen door vele kelen. Een daverend applaus. Er scheen wèl stemming te zijn......
‘Heeft een van jullie een programma?’ wilde Lia Hornstra weten.
‘Ik ga er wel een halen,’ zei Kraak.
Kraak, die nòg magerder en slapper was in smoking - zijn haar krulde bij zijn oren om, terwijl het verder zo steil was als een varkensstaartje - verdween. Hij kwam met een programma terug, en wij drongen om hem heen. Ja, daar stond het:
6: balletschool le Neuf, Danse Hongroise, en
12: balletschool le Neuf, Danse La Nuit de Mai. Aan de vleugel Mej. A.M. van Strijn.
Weer zei le Neuf: ‘Ik was vrij wat liever pal voor de pauze opgetreden......’
| |
| |
‘Ja, maar dat is nu niet anders. Daarover moet je nu niet zo zeuren. Wees blij, dat Joop er tenminste is.’
‘O, maar dat ben ik wel,’ zei le Neuf, terwijl ze een arm om mijn schouders legde.
‘Hoe hebben ze in Delft Uw balletschool ontdekt?’
‘Een paar jaar terug zijn we hier ook opgetreden. Ook voor de studenten. Toen was een zuster van de praeses bij mij op ballet. Die danste ook heel goed. Ze is nu getrouwd,’ zei le Neuf triest. Ik wilde nog zeggen: ‘Maar misschien trouwt U ook nog wel.’ Maar ik vond dit niet kies bij nader inzien.
Wij hingen rond. Wij zaten op alle meubels, behalve op stoelen. Op tafels, op koffers, Lia zat op een verweerde pouf, die daar lag. Ik bedacht mij, dat Hans nooit van ònze balletschool gesproken had. Die was er natuurlijk verleden jaar niet heengeweest. Hij voelde nìets voor muziek, hij voelde ook nìets voor dansen...... Zou hij er nu zijn met Ronnie? Vermoedelijk wel. In de pauze zou ik even door het spiekgaatje in het gordijn kijken.
Er werden een paar scetches opgevoerd. Er werd veel gelachen. Bij ons zakte de stemming onder nul. Wij hadden ons al in onze Hongaarse pakjes gehesen. Lia Hornstra zag er het leukst uit met haar zwarte krullenpruik. Ans was ook wel aardig en Cora ook. Maar de rest was ontzettend.
‘Ja, ik zal niet kunnen dansen met dat zwarte haar,’ ontdekte ik opeens.
‘Joop, doe niet zo idioot,’ zei Kraak.
‘Zo meteen komt de kapper om jullie op te maken,’ zei le Neuf maar haastig. Zij trachtte opgewonden gemoederen te sussen. Toen ik opstond van de tafel, waarop ik gehangen had, beefden mijn knieën. En Lia liet haar benen zó sidderen, dat het haast een dans werd.
‘Stel jullie je niet zo aan,’ stentorde Kraak. En toen kwam de kapper. We zagen er waanzinnig uit, toen we waren opgemaakt. Dat beaamden we allemaal lustig, en de kapper, die gelukkig weer een man was met humor, lachte breed. Le Neuf wrong haar handen. Ik kon het me voorstellen, en zei maar niets meer......
* * *
| |
| |
De pauze was afgekondigd. Wij waren gewaarschuwd geworden. Langs een trap naar het toneel.
‘Wat is het hier groot!’ zei Leitje Bussy.
Wij stonden bij elkaar op een kluitje. Veertien angstige meisjes.
‘Zou de pauze gauw afgelopen zijn? Even kijken.’ Ik sloop naar het spiekgaatje. Ik zag de zaal zich weer vullen. Veel jongelui in smoking, veel in rok. Ik spiedde, of ik Wim ook zag. Maar, die zag ik niet. En Hans...... en Ronnie...... Opeens ontdekte ik Hans. Hij leidde Ronnie langs de rijen. Voor hem uit liep kippig de professor. Nu de professor had me altijd graag willen zien dansen. Dat wekte me zelfs op. Nee, Wim zag ik niet...... Ik wilde al weggaan van het spiekgaatje, ik werd trouwens ook wèggedrongen, toen ik Wim zag. Helemaal achteraan, zich buigend over het programma.
‘Hé Joop, laat ons ook eens zien.’
Ik wilde me nèt afwenden, en toen zag ik ze. Paps, Mams en Peter. Het was, alsof de schouwburgzaal om mij ineenstortte. Ik keek wild in het rond, of ik nog kon vluchten. Anne Marie van Strijn begon te spelen. Vrij heftig. Dat moet ook Hongaars verbeelden. En toen dacht ik: ‘Och, wat er ook gebeurt, ik zou het morgen tòch verteld hebben.’
Van de Hongaarse dans weet ik niets. Ik zette mijn benen mechanisch, zoals Kraak dit me had geleerd. Kraak had het me trouwens met temperament geleerd. Ik had mijn doek wat naar voren getrokken, zodat niemand mijn gezicht maar zou zien...... En daar opeens riep een stem uit de zaal, een zeer blije, opgewekte stem: ‘Daar heb je Topie. Merkwaardig, als dat niet Topie is......’
Ik keek even schichtig de zaal in. Ik zag niets. Een donkere ruimte. Tegelijkertijd werden wij met rood beschenen, dat was vermoedelijk Hongaars. Ik stond in het felle rooie zoeklicht, bijna uitdagend. En ik voelde me, zoals een heel klein, stout kind zich voelen moet. En ik had het idee, dat de hele volle zaal wist, dat ìk Topie was.
* * *
| |
| |
We gingen ons verkleden voor de Nuit de Mai. Elk ogenblik verwachtte ik Paps te zien binnenkomen. Mijn vingers trilden, toen ik de wijde, witte rok om me heen drapeerde. Maar Paps kwam niet. En opeens wist ik, dat Paps niet komen zou.
‘Jij was niet zo heel goed in die Hongaarse dans,’ zei juffrouw le Neuf.
‘Nee, die lag me niet. Die heeft me nooit gelegen,’ bekende ik.
‘Maar je was toch stukken beter dan de anderen,’ fluisterde le Neuf. ‘En doe je best bij de Nuit de Mai.’
‘Ja, dat zal ik.’ Ik keek in de spiegel. Ja, opgemaakt en wel, zag ik er toch uit als Topie. Zó had Vader me stellig herkend.
Toen later het scherm opging, en wij voorovergebogen lagen met ons hoofd in onze handen, klonk er een klaterend applaus. Toen speelde Anne Marie de hoge noot, die ons tot leven wekte...... En opeens voelde ik, dat ik nù dansen kon voor Paps. Natuurlijk deelde mijn enthousiasme zich mee aan de anderen, ik weet, dat wij nooit, nooit zo goed hebben gedanst. Er bestond geen zaal voor mij, er bestonden geen honderden critische ogen...... er was alleen een Meinacht, waarin een jong meisje danste...... Het applaus was overweldigend. Er werd als maar gehaald. De studenten stonden op. Wij bogen, wij bogen steeds. Mijn krullen vielen over mijn gezicht. Naar Paps en Mams durfde ik niet te kijken, ook niet naar de professor, maar ik schonk een glimlach - net als een beroemde diva - naar achter in de zaal, waar Wim klapte als een razende.
De anderen waren luidruchtig, toen wij ons verkleedden. Ik was stil. Maar ik had toch één keer meegemaakt, wat het zeggen wilde, een heel klein beetje beroemd te zijn. Kraak greep mijn hand. ‘Joop, je was uitstekend.’ Le Neuf huilde bijna. Ik trok het jasje van mijn mantelpakje aan, en ik zei, zo op het oor onverschillig: ‘Ziezo, dit hebben we weer gehad.’
Boven stond Wim. Boven stonden Paps en Mams en de
| |
| |
professor. Vóór ik nog iets kon zeggen, zei Wim: ‘Ik heb het allemaal al uitgelegd.’
En opeens voelde ik, dat ik nù dansen kon......
De professor zei: ‘Topie, kind, wat was dat lief.’ Mams zei: ‘Je zag er zo aardig uit in de Nuit de Mai.’ Paps zei: ‘We spreken er thuis nog wel over.’
‘Gaan we naar huis?’
‘Nee, we logeren vannacht bij de professor.’
‘Wim ook?’
| |
| |
‘Ja, Wim ook.’
‘Mol is tòch in Amsterdam,’ zei Wim opgewekt. Hij zag rood van opwinding. Mams straalde ook, maar door nevelen. Paps keek strak. Toen wij bij de professor thuiskwamen - hij was druk als een schooljongen, zo had ik hem nog nooit meegemaakt - rukte hij van alles aan, om te drinken.
‘Ik heb alles al uitgelegd aan je Vader,’ zei Wim nog eens.
‘Paps,’ zei ik. ‘Bent U erg boos op mij?’
‘Och boos...... boos...... Maar jij hadt beloofd het nièt te doen.’
‘Paps......’ ik trok hem mee in een andere kamer, ‘Paps, hoe vond U de Nuit de Mai?’
‘Ja, die was...... die was schitterend.’
‘Paps, die Nuit de Mai, die heb ik alleen voor U gedanst.’
Ik legde mijn hoofd tegen zijn schouder. ‘Ik had natuurlijk niet moeten gaan. Maar Meta was ziek. Dat heeft Wim verteld natuurlijk. Toen kon ik le Neuf haast niet teleurstellen. Maar wij hebben Noordwijk nog opgebeld. En Paps, luister eens, nu kunt U mij van de Balletschool afnemen. Heus. Gerust. Ik vind het er zalig, maar ik zal mij nu alleen gaan wijden aan de Huishoudschool......’
‘Topie,’ zei Paps. Als de professor. Hij drukte mijn hoofd inniger tegen zich aan. Hij zei, en zijn stem was een beetje hees: ‘Toch nooit meer iets doen, waar je Ouders op tegen hebben.’
‘Nooit meer,’ zwoer ik. En ik plengde een stiekeme, zilte traan in zijn vest. Gearmd kwamen wij binnen. Ik ging bij Mams op de leuning van haar stoel zitten. ‘Het is weer allemaal in orde,’ fluisterde ik. Toen kwamen Hans en Ronnie en Peter binnen. Ronnie vloog op mij toe. Ze omhelsde mij. ‘Joop het was denderend. En jij hebt een verovering gemaakt.’
‘O ja?’ Onverschillig.
‘Ja. Een student, U kent hem wel Vader, Sjoerd Reynalda, heeft aan Hans gevraagd, wie dat beeldige meisje was?’
‘Was ìk dat?’
‘Ja,’ zei Hans. ‘Ja, ik wist het eerst ook niet.’
‘Hij duide jou uit. Dat meisje, dat voordanste. Met beeldige
| |
| |
krullen. Toen heb ik gezegd, dat dat een zusje van Hans was, en mijn aanstaande schoonzusje. En hij heeft gevraagd, of hij jouw Ouders eens een bezoek mag brengen.’
De professor zei, dat hij nog nooit van Sjoerd Reynalda had gehoord, en waar Ronnie de sandwiches had. Paps keek een beetje jaloers, en Mams trok mij naar zich toe.
‘Die hele Sjoerd Reynalda kan mij geen klap schelen,’ zei ik.
‘Vader U kènt hem toch. Zo'n hele, lange blonde jongen. En stoer.’ De professor vroeg, of hij àl zijn studenten moest kennen. En waar nu de sandwiches bleven. Ik knikte naar Wim. ‘Jammer, dat je nu hier je trompet niet hebt. Die zou nu echt van pas komen.’ Wim lachte gevleid, en Peter zei, dat er nog maar iemand ontbrak aan zijn geluk, en dat was Bud!!!
* * *
De volgende avond zaten wij bij elkaar in onze grote zitkamer. De professor, Han en Ronnie waren met ons meegegaan 's morgens voor een lang weekend. Paps had er gelukkig nog aan gedacht om Grietje op te bellen. Anders had die zeker vermoed, dat ik er met Wim vandoor was. Wim had ook bij ons gegeten, rood en bollig zat hij in ons midden. Mol bleef nog een paar dagen in Amsterdam, morgen zou hij er ook heengaan voor het week-end.
‘Alles is toch weer goed?’ had ik gefluisterd.
‘O nee,’ had Wim opgewekt teruggefluisterd.
‘Maar Wìm......’
‘Ze moet maar leren,’ zei Wim, de strenge.
‘Vanmiddag heb ik op de Huishoudschool gehoord, dat wij ons diploma pas krijgen, als wij een half jaar in betrekking zijn geweest.’
‘Maar kìnd,’ zei Mams.
‘Hoe zit dat?’ wilde Paps weten.
‘Nu, ik moet volgend jaar nog een half jaar een dienstje hebben, met uitstekende getuigen, en dan krijg ik mijn diploma pas.’
| |
| |
‘Dan kom je toch zeker bij mij Topie? Wat had ik haar gisteravond gauw herkend,’ zei de professor trots.
‘Ik kende haar nog niet eens, toen ze met haar eigen haar danste,’ zei Hans, die gearmd met Ronnie op de bank zat.
Gijbertje klopte. Gijbertje kwam binnen met een grote doos. Zoals ze eens scheef onder de pioenrozen van Kwast is binnengekomen. ‘Voor Joop,’ zei ze.
Het was een doos uit een bloemenwinkel uit Delft, en op het adres stond: Aan Joop van Dil, de Wilgen, Ergens in Nederland.
‘Pak ze uit kindje.’ Dat was Mams. Ik maakte de doos open. Er lagen de prachtigste rozen in. Een kaartje was erbij. Daarop stond: Sjoerd W. Reynalda. Ik keek een beetje verlegen de kamer rond. Naar Paps, naar de professor, en naar Wim, die zonder Mol luidruchtig was.
‘Je moet ze meteen in water zetten, lieve schat.’
‘Ik zal wel vazen optrommelen,’ zei Wim.
‘Joop, wat mooi......’ fluisterde Ronnie.
‘Die Meneer schijnt nog veel van jou te verwachten,’ zei Wim bij de deur. Ik knipoogde naar Paps. Ik zei: ‘Hij kan me volgend jaar in een dienstje zien, als ik de vuilnisemmer buiten zet.’
‘En àls je de vuilnisemmer buitenzet,’ zei de professor opeens heel pienter, ‘dan zal die Mijnheer Wynalda toch genieten.’
‘Waarom Vader?’
‘Omdat Topie danst als ze loopt......’
|
|