lyk staat, dat is, tot dat het lichaam zyne natuurlyke hoeveelheid electrike stof bevat. Wanneer daarentegen een lichaam van een gedeelte zyner natuurlyke hoeveelheid electrike stof beroofd is, zo is het vermogen, waar mede het de electrike stof aantrekt, grooter dan het vermogen, waar mede de electrike stofdeeltjes, die in het lichaam noch begrepen zyn, elkander afstooten: het lichaam moet derhalven de electrike stof uit het geen het zelve omringt aantrekken, tot dat de electrike stof in het zelve weer die dichtheid verkreegen hebbe, dat het afstootend vermogen tusschen haare deeltjes aan de kracht, waar mede het lichaam dezelven aantrekt, gelyk is.
Uit dezelfde hoofd - eigenschappen der electrike stof ziet men ook gemakkelyk in, waarom een geëlectrizeerd lichaam zich met zoo veel grooter vermogen tot zynen natuurlyken staat tracht te herstellen naar mate het eene sterkere electrike kragt hebbe aangenomen. (30.)