De Hollandsche schilderkunst in de 17e eeuw: Rembrandt en zijn tijd
(1936)–Wilhelm Martin– Auteursrecht onbekendOnze 17e eeuwsche schilderkunst in haren bloeitijd en nabloei
[pagina 368]
| |
Achtste hoofdstuk (XVII).Ga naar voetnoot* - Schilders van schepen, zee, meren en stroomen.AFB. 198. WILLEM VAN DE VELDE DE JONGE 1686. HET IJ VÓÓR AMSTERDAM. - RIJKSMUSEUM.
De ware zeeschilders zijn in onze zeventiend'eeuwsche kunst in de minderheid ten opzichte van de schepenschildersGa naar eindnoot485). In den tijd van grooten bloei, die tusschen 1630 en 1635 aanbreekt, verschaffen de scheepvaart en weldra tevens de overwinningenGa naar eindnoot486) in de zee-oorlogen aan tal van kunstenaars de onderwerpen voor belangrijke composities, die bij het publiek groote belangstelling vinden. Schepen van alle soort worden geschilderd bij storm of stilte, op zee, aan het strand, in Hollandsche of vreemde havens, op onze meren en plassen, in onze weteringen, op de groote rivieren en de Zeeuwsche stroomen. Onze oorlogsvloten worden in talrijke doeken vereeuwigd. De beide grootste zee- en schepenschilders zijn Willem van de Velde de Jonge en Jan van de Cappelle, beiden leerlingen van Simon de Vlieger, dien wij in het eerste deel de schakel noemden tusschen het tweede en derde geslacht onzer zeeschilders. De zee om haar zelfs wil werd slechts zelden afgebeeld. Zij diende meest niet anders dan als onmisbaar schouwtooneel voor zeeslagen of als omgeving bij afbeeldingen van vloten of van schepen in den vreemde. Behalve in die strandgezichten, waar zij niet uitsluitend als achtergrond dient, en in | |
[pagina 369]
| |
enkele uit impressie ontstane werken, speelt de zee geen rol van belang. Talloos zijn de gevallen, waarin hetgeen men voor een zeestukje houdt slechts een onzer wijde stroomen of plassen is, dus niet anders dan b.v. de Haarlemmermeer, het IJ of het Hollandsch Diep. Een zeiler of schepenkenner zegt u dit aanstonds, want hij onderscheidt de schepen voor de binnenvaart gemakkelijk van de zeevaarders. Wanneer wij in het volgende van onze zeeschilders spreken, bedoelen wij in het algemeen allen, die water en schepen hebben gemaakt. Onder dezen vallen eigenlijk tweeërlei soort te onderkennen, n.l. diegenen voor wie het schip en hetgeen daarmee geschiedt hoofdzaak en het water bijzaak is en diegenen, die uitgaan van den indruk dien de zee, de meren en stroomen op hen maken en die dezen indruk weergeven, verlevendigd door schepen. Van de eerste soort, die, gelijk gezegd, verre in de meerderheid is, zijn de beide Willem van de Velde's de belangrijkste vertegenwoordigers; van de tweede is Jacob Ruisdael de meest dichterlijke (afb. 160) en Jan van de Cappelle de lichtschilder bij uitnemendheid, terwijl daarnaast o.m. de riviergezichten van Jan van Goyen (Dl. I, afb. 30), A. Cuyp en Allart van Everdingen mogen worden genoemd, alsmede enkele strandgezichten van Adriaen van de VeldeGa naar eindnoot487). Hoe moeilijk het is, hier een scherpe grens te trekken, bewijzen de strandgezichten van Adriaen's broer Willem van de Velde den Jonge, die lang niet alle in de eerste plaats om de wille van de schepen zijn gemaakt maar meer dan eens hun ontstaan danken aan een sterken indruk van de schoonheid der zee. Ook het bepalen van wie zeeschilder is valt vaak moeilijk. Immers naast verscheidene schepenschilders van beroep waren er tal van landschap-, zelfs dier- en genreschilders, die bovendien zee-, water- en scheepstafreelen maakten. Wij onderscheiden in het algemeen de volgende onderwerpen: scheepsportretten, zeeslagen; handels- en oorlogsvloten zeilende of voor anker; strandtafreelen, scheepswerven, haven- en reedegezichten hier te lande en in den vreemde. Schilderijen met enkel lucht en water komen in de zeventiende eeuw niet voor. Een doek gelijk Courbet's ‘La Vague’ is in die dagen en nog tot het derde kwart der negentiende eeuw even ondenkbaar als een zonsondergang boven een zee zonder schepen. Hier geldt, mutatis mutandis, hetgeen wij omtrent het landschap zeiden. Het beroemde, spontaan geschilderde zeetje van Adriaen van de Velde (afb. 184) is een uitzonderingGa naar eindnoot488) evenals het strandgezicht van Simon de Vlieger in het Mauritshuis (Dl. I, afb. 150), dat zijn ontstaan uitsluitend dankt aan de indrukken van licht, lucht en water en dat eveneens tot de weinige zeventiend'eeuwsche uitingen van zuivere zeeschilderkunst behoort. | |
[pagina 370]
| |
Al hadden wij dus, strikt genomen, nauwelijks een pure zeeschilderkunst, toch toonden wij ons ook in dezen een volk van schilders doordien wij het picturaal gehalte zoowel van de scheepsportretten en zeeslagen als dat van de met schepen verlevendigde zee- en watergezichten tot een zoo groot mogelijke hoogte opvoerden. Immers ondanks den eisch van duidelijkheid en althans van juistheid, die geen enkele fout toeliet in scheepstype, tuigage of navigatie en die aan de scheepsbeeltenis de hoogst denkbare eischen stelde, wisten de groote Hollandsche zeeschilders hun kunstenaarschap te handhaven. Hun verlangens naar schoonheid maakten voor hen de harmonie in compositie en koloriet tot een eisch, waaraan zij noch wilden noch konden ontkomen. Soms was dit gemakkelijk: bij een plechtigheid b.v., waarbij slechts een deel der schepen portretten behoefde te zijn, was de schilder voor het overige tamelijk vrij, b.v. in de keuze van de kleuren der zeilen der overige schepen, in de licht- en schaduweffecten tengevolge der bewolking, in de stoffeering met bijkomende vaartuigen. Ook in hetgeen men het genrestuk in de zeeschilderkunst zou willen noemen was de schilder tamelijk vrij, indien hij er slechts voor zorgde dat type, tuig en navigatie in orde waren. Zeer groote moeilijkheden daarentegen bracht het uitbeelden van een zeeslag, een slagorde, een bij bepaalden wind en getij en op een bepaald uur uitvarende vloot. Wij geraken in de grootste bewondering voor de aesthetische gevoelens en de vindingrijkheid onzer zeeschilders, wanneer wij zien hoe zij allen zonder uitzondering hun best gedaan hebben om zoo goed en zoo kwaad als het ging schilderachtigheid te bereiken. Willem van de Velde de Jonge spant op dit punt ontegenzeglijk de kroon. Jan van de Cappelle heeft nooit voor deze problemen gestaan omdat hij geen zeeslagen op bestelling schilderde en omdat de weinige gebeurtenissen, die hij uitbeeldde (afb. 205), hem vrijheid genoeg lieten. Maar de anderen! Hoe ontzaglijk moeilijk was het, de schepen waar het om ging duidelijk uit te beelden in de juiste situatie en om, zoo mogelijk, het gebeuren te dramatiseeren. Immers zelfs in de bewolking was de schilder der historie ter zee niet geheel vrij: de eene zeeslag geschiedde bij helderen hemel, de andere bij zwaar bewolkte lucht. Dat desondanks Willem van de Velde van gebeurtenissen gelijk De Slag bij Kijkduin (Dl. I, afb. 8) of Het Opbrengen van den Royal Prince in den vierdaagschen zeeslag zulk een schilderachtig geheel met zóó pakkend effect heeft weten te maken, even fraai van compositie als van toon en kleur, stempelt hem tot een onzer allergrootste kunstenaars. Terwijl wij dus weliswaar onderscheid maken tusschen het wegens het schip en het om de wille van de zee gemaakte zeestuk, zien wij in het eerste, dus in het schepenstuk, nog weer een meerdere of mindere vrijheid van den | |
[pagina 371]
| |
zeeschilder naarmate hij een historie- of genrestuk maakt. In elk dezer gevallen kon de zeeschilder uit den bloeitijd uitgaan van verschillende opvattingen. De grijze richting, dus die van Simon de Vlieger, bleef vooreerst bestaan. Daarnaast won de kleurige van den Jongen Willem van de Velde met den dag veld om ten slotte de overhand te behouden. Bovendien liet de lichtschildering van Rembrandt niet na, ook op de zeeschilders indruk te maken, met name op Jan van de Cappelle en A. Cuyp, terwijl men eindelijk nog een zij het niet zeer omvangrijken invloed van Claude Lorrain kan opmerken, dien men behalve bij Cuyp ook bij enkele andere schepenschilders constateert. Naast de tegenstellingen schip en water, grijze toon en levendige kleur, historieschildering en zee-genrestuk, was er nog die van het teekenachtige en het schilderachtige. Deze was na den dood van den straks nader te behandelen Ouden Willem van de Velde niet meer van beteekenis, aangezien het daarna vrijwel uitsluitend de etskunst was, die in de lineaire behoeften aan scheepsuitbeelding voorzag. De technische ontwikkeling houdt in deze jaren geheel gelijken tred met die van het landschap; alleen is zij minder afwisselend. Toch treedt ook bij het zeestuk na de schilderachtige, toetsende techniek een meer plastische manier op, die ondanks een groote vastheid van hand en een soms welhaast calligraphischen zwier niettemin fraaie en bijzonder schilderachtige effecten weet te bereiken (afb. 198). Zoodra deze techniek naar het gladde gaat en in hare doorschijnendheid iets porseleinachtigs begint te vertoonen (Ludolf Backhuysen), is de weg naar het verval betreden. Ten opzichte der compositie valt hetzelfde op te merken als bij de landschapschilderkunst, n.l. het lager worden van den horizon, het allengs optreden van grooter overleg in den bouw en het toepassen van coloristische hulpmiddelen naast de lineaire, alsook van lichteffecten ter versterking der dieptewerkingGa naar eindnoot489). Het formaat der zeestukken uit den bloeitijd is meestal breed, maar na 1650 ongeveer komt daarnaast het hooge formaat in zwang.
Alvorens de verschillende groepen van zeeschilders te behandelen, willen wij nog eenige algemeene opmerkingen maken. In de eerste plaats over hunne woonplaatsen. Terwijl Vroom, de groote man van het eerste geslacht, en ook Porcellis, de meester van het tweede, in Haarlem hadden gewerkt, zien wij reeds den Rotterdammer Simon de Vlieger naar Amsterdam gaan om later in Weesp voort te arbeiden. Intusschen werd Amsterdam meer en meer het middelpunt. Hier waren de havens en scheepswerven, hier woonden de meeste kooplieden, dus degenen die zich voor afbeeldingen van | |
[pagina 372]
| |
schepen interesseerden. Wij zien dan ook de beide Leidenaars Willem van de Velde in Amsterdam gevestigd (tot hun vertrek naar Engeland) en ook Dubbels, Backhuysen, Reinier Nooms, Abraham Storck en vele anderen. Na Amsterdam was Rotterdam belangrijk. Wij vinden er verscheidene schepenschilders, zooals den reeds vroeger genoemden Bellevois (Dl. I, blz. 267), alsook Lieve Verschuyr, Sorgh (Dl. I, blz. 267), De Gruyter en anderen. In Hoorn woonden Rietschoof en de Alkmaarder Blanckerhoff, in Den Helder was Dubbels herhaaldelijk bezigGa naar eindnoot490), in Middelburg werkte de Leidenaar Arnoldus Anthonissen. Ook in andere havenplaatsen, o.a. Enkhuizen, Zierikzee en Dordrecht, trof men schepenschilders aan, terwijl het enorme binnenlandsch verkeer te water ook in andere steden gelijk Leiden, Delft, Leeuwarden en zelfs Den Haag de belangstelling voor de scheepvaart levendig hield, waardoor het te verklaren valt dat in al die steden een of meer schepenschilders een bestaan konden vinden, zooals b.v. in Leiden Cornelis Stooter, in Delft Witmont en Claes Vosmaer, in Den Haag Willem van Diest, in Leeuwarden Wigerus Vitringa (1657-1721Ga naar eindnoot490a). Onze historieschilders ter zee, met name de Van de Velde's en Blanckerhoff, gingen met de vloten mee. Zij volgden de expedities en zeeslagen, waren met de vloot op de reede van Texel enz. Meer dan een hunner kwam uit het schippersbedrijf voort. De Middelburger Philips van Macheren, van wien o.a. een schilderij in het Raadhuis te Veere hangt, was in 1672 op onze oorlogsvloot en voer later op de Zweedsche en Deensche vloten. Anderen weer, b.v. Reinier Nooms, ondernamen verre buitenlandsche reizen, meestal per schip. In het algemeen moet men ze zich voorstellen als onverschrokken stoere mannen, echte trekvogels. Daarentegen schijnen schilders gelijk Jan van de Cappelle en Backhuysen, die meest schilderden hetgeen er in de buurt en op de binnenwateren te zien was, van een ander, meer huiszittend slag te zijn geweest. Gelijk gezegd, bleef de ‘grijze school’ vooralsnog voortbestaan, vooral onder den invloed van den overgangsmeester Simon de Vlieger (Dl. I, blz. 264). In diens trant zien wij o.a. werken Arnoldus AnthonissenGa naar eindnoot491), die in 1662 als hoofdman van het Leidsche gild voorkomt, in 1667-'69 te Middelburg wordt vermeld en daar in 1683 stierf. Zijn beste werken hier te lande zijn twee doeken in het burgerweeshuis te Zierikzee, waarin ruimte en licht goed zijn weergegeven. Belangrijker dan Anthonissen is Jan Theunisz. Blanckerhoff, bijgenaamd Jan Maet (Alkmaar 1628-Amsterdam 1669Ga naar eindnoot492). Deze Alkmaarder, die o.a. Caesar van Everdingen tot leermeester had en die eenige malen naar Rome reisde, kreeg zoowel in 1665 als in 1666 toestemming om op de | |
[pagina 373]
| |
vloot mee te zeilen teneinde ‘occasie te hebben van te konnen teekenen ofte schilderen hetgeent remarquables tusschen de weedersijdse vlooten sal komen te passeeren’Ga naar eindnoot493). Zijn grootste werk is De Slag op de Zuiderzee (1573), in 1663 geschilderd in opdracht van Gecommitteerde Raden van Westfriesland en het Noorderkwartier en thans nog in het raadhuis te Hoorn bewaardGa naar eindnoot494). Dit doek vertoont, in tegenstelling tot vroeger werk, het iets kleuriger palet waartoe Blankerhoff allengs was overgegaan. Het is vlot gedaan maar oppervlakkiger dan de schilderijen van Van de Velde. De hooge horizon doet ouderwetsch aan. Blankerhoff's werken zijn zeldzaam en van die weinige staan er verscheidene op andermans naam. Hendrick Dubbels (Amsterdam 1620/'21-1676 aldaarGa naar eindnoot495) is de derde schilder van beteekenis, die langen tijd aan de toonschildering van De Vlieger trouw bleef. Zijn schilderijen in Schwerin en Stockholm lijken op het eerste gezicht werken van De Vlieger, maar vertoonen reeds de voor Dubbels karakteristieke voorliefde van het doen opflitsen van lichte zeilen en witte wolkenkuiven in de verte tegen donkere lucht- of rotspartijen. Hoe verder hij zich ontwikkelt, des te meer zoekt hij tegenstellingen in kleur, licht en lijn. De golfslag heeft zijn bijzondere aandacht. Allengs groeit bij hem die zeer typische, moeilijk te omschrijven schilderwijze, die vooral in zijn groote doek in het Rijksmuseum, dat een vloot bij het havenhoofd van Den Helder verbeeldt, tot uiting komt en waarin hij zich onderscheidt door een zeer apart fijn grijs, dat er tegen wit en geelbruin een merkwaardig effect maakt. Iets later schept hij behagen in witte en bruinroode zeilen tegen donkere stapelwolken en lichte horizonten, welk kleur- en lichteffect hij meer dan eens verlevendigt door groen op den voorgrond en door markante donkere riethalmen. Van dit soort werk, dat krachtig van kleur is, bevinden zich twee karakteristieke stalen in het Hofje van Mevrouw van Aarden te LeerdamGa naar eindnoot496). Enkele andere doeken van den meester doen aan W. van de Velde den Jonge en zelfs aan Jan van de Cappelle denken. Ludolf Backhuysen, die Dubbels' leerling was, heeft veel aan hem te danken. Aldus namen de meesters der grijze schoolGa naar eindnoot497) allengs meer kleur aan, evenals trouwens hun voorganger Simon de Vlieger zelf. De onderstelling is niet gewaagd, dat deze grootere kleurigheid behalve aan de algemeen in Holland allengs groeiende koloristische verlangens tevens valt toe te schrijven aan den ver strekkenden invloed van Willem van de Velde den Jonge. Voordat wij dezen grooten kunstenaar, behandelen, willen wij in het kort iets zeggen van zijn vader, den teekenaar Willem van de Velde den Oude (Leiden 1611-Greenwich 1693), aan wien wij reeds in ons eerste deel eenige woorden wijddenGa naar eindnoot498). Hij is in de geschiedenis onzer scheepsuitbeelding het teekenachtig en technisch element bij uitnemendheid. Het is zeer | |
[pagina 374]
| |
AFB. 199. WILLEM VAN DE VELDE DE OUDE.
SLAG IN DE SONT 1658. - PENTEEKENING-SCHILDERIJ. RIJKSMUSEUM. de vraag, of hij ooit geschilderd heeftGa naar eindnoot499); hij wordt uitdrukkelijk ‘const ende scheepsteijckenaar’ genoemd. Zijn groote met de pen op doek of paneel geteekende, soms met wat bruin opgewasschen en vervolgens met vernis bestreken afbeeldingen van zeeslagen behooren tot de beste beschrijvingen van onze zee-oorlogen en andere gebeurtenissen met de vloot. Het Rijksmuseum bevat veel van zijn werk (vgl. afb. 199), waarbij zich bevinden vier stukken, afkomstig van de nazaten van Maerten Harpertsz. Tromp en die voorstellen de zeeslagen bij Duinkerken (1639) en Duins (1639), beide gedateerd 1659, alsmede die bij Terheyde in 1653 (gedateerd 1657) en bij Livorno in 1653. Ondanks pijnlijke detailleering wist Van de Velde in deze werken de eenheid te bewaren en bereikte hij zoo nu en dan zelfs effecten van atmosfeer en licht. De ‘oude’ van de Velde was de zoon van een schipper van Vlaamsche afkomst, die in de Mandemakersteeg te Leiden, dus dicht bij den Rijn, woonde. Ook zijn broer was schipper. In 1636 vestigde Van de Velde zich te Amsterdam. Hij ontwikkelde zijn kennis van schepen en scheepvaart door in de havens, op de werven en ter zee de gebeurtenissen van nabij te volgen en werd aldus ‘ervaaren in zeezaken’. Zijn vroege werk is teer en ietwat archaïstisch in vergelijking tot zijn lateren stijl, die zich omstreeks | |
[pagina 375]
| |
AFB. 200. WILLEM VAN DE VELDE DE JONGE. DE VIERDAAGSCHE ZEESLAG 1666. - RIJKSMUSEUM.
| |
[pagina 376]
| |
1660 ontwikkelt en die zwaarder is en rijker aan tegenstellingen. Van de Velde maakte o.m. den slag bij Terheyde mee en dien in de Sont (afb. 199), alsmede de nederlaag bij Lowestoft in 1665. Toen hij in 1666 met De Ruyter meevoer, stelde deze een galjoot te zijner beschikkingGa naar eindnoot500), zoodat hij den strijd van nabij kon volgen. Aldus hebben wij in zijn in 1668 voltooid penschilderij van den vierdaagschen zeeslag, dat het Rijksmuseum bezit, een bijzonder historisch document. In 1672 teekende Van de Velde tal van episodes uit den slag bij SolebayGa naar eindnoot501). Door de rampspoeden, die ons land troffen, kon hij echter weldra geen werk meer krijgen, want er vielen geen overwinningen te vereeuwigen. Ook waren zijn huiselijke omstandigheden verre van aangenaam en zoo gaf hij gehoor aan het verzoek van den Engelschen koning om aan diens hof te komen werken. In het laatst van 1672 stak hij naar Engeland over, waar hij sindsdien zijn leven lang volop te teekenen had. Hij begon met den slag bij Schooneveld in Juni 1673 bij te wonen. Daarna ging hij niet meer met de vloot mee, omdat de koning dit niet goed vondGa naar eindnoot501a). Naar zijn teekeningen van den slag bij Solebay werden op bestelling van den hertog van York tapijten geweven. Al wat er verder belangrijks met de Engelsche vloot gebeurde werd in het vervolg door de beide Van de Velde's vereeuwigd. Want ook de jonge Van de Velde was, blijkbaar eveneens door de benarde omstandigheden hier te lande daartoe gedwongen, naar Engeland gekomen. Beiden, vader en zoon, bleven er tot hun dood. Den tweeden Maart 1674 gaf koning Karel II aan elk een jaargeld van honderd pond, en wel aan den vader ‘for taking and making draughts of seefights’ en aan den zoon ‘for putting the said draughts into colours for our particular use’. Aan deze samenwerking der beide kunstenaars danken wij de tallooze schilderijen van den jongen Van de Velde, die de Engelsche koninklijke verzamelingen bezitten. Van hetgeen de oude Van de Velde maakte is - het spreekt vanzelf - voor de verdere ontwikkeling onzer kunst slechts van belang hetgeen hier te lande ontstond. Hij was geen dichter maar een beschrijver, geen schilder maar teekenaar, de schepen waren hem hoofdzaak, de zee bijzaak. Het weergeven van het water was het zwakke punt van Willem van de Velde den Oude. Zijn golfkuiven berusten op een soort van compromis tusschen werkelijkheid en penteeken-techniek. Wat hij maakte heeft meer kunstvaardigheids- dan kunstgehalte. Evenwel, Van de Velde leerde aan wie naar hem luisteren wilde de onverbiddelijk juiste weergave van schip, tuigage, en navigatie. Alle groote schepenschilders van den bloeitijd blijken op dit punt de bewonderende volgelingen van dezen serieuzen teekenaarGa naar eindnoot502). Van de Velde de Oude heeft, toen zijn zoon zeeschilder wilde worden, zeer wel ingezien dat daarvoor nog iets anders noodig was dan exact teekenen | |
[pagina 377]
| |
AFB. 201. WILLEM VAN DE VELDE DE JONGE. HET KANONSCHOT. - RIJKSMUSEUM.
| |
[pagina 378]
| |
en heeft hem daarom in de leer gedaan bij den besten schilder van water en lucht van die dagen, Simon de Vlieger, dien hij zeer goed kende sinds deze in 1638 in Amsterdam was komen wonen. Willem van de Velde de Jonge (Leiden 1633-Greenwich 1707Ga naar eindnoot503) ontving blijkbaar de eerste opleiding van zijn vader en kwam, gelijk gezegd, daarna bij Simon de Vlieger in de leer. Dezen schijnt hij zelfs naar Weesp te zijn gevolgd, in welk stadje hij in 1652 zijn vrouw vond. Hij woonde toen reeds weer in Amsterdam, waar hij zich in 1636 met zijn vader had gevestigd. Daar bleef hij tot 1672, toen hij naar Engeland vertrok, waar hij tot zijn dood woonde, behoudens korte uitstapjes naar Holland in 1686 en 1688. In 1686 schilderde hij o.a. het boven dit hoofdstuk afgebeelde magistrale Gezicht op het IJ (afb. 198). Er is nergensGa naar eindnoot503a) eenige aanwijzing, dat Willem van de Velde de Jonge onze vloten en later de Engelsche vergezelde en dat hij zeeslagen bijwoonde. Maar hij kende de schepen en de vloot terdege. In 1658 schilderde hij de tegen Portugal uitgezonden vloot van De Ruyter, een nog tamelijk blond schilderij, waarin de nawerking van De Vlieger's invloed nog te zien is. In 1660 verbeeldde hij eenige episodes uit het bezoek van Karel II aan ons land, waarvan er zich één in het Mauritshuis bevindt. In en kort na 1666 schilderde hij verschillende stadia uit den Vierdaagschen Zeeslag (afb. 200), waarvan de meest bekende zijn het buitmaken van de Royal Prince op 13 Juni 1666 en het binnenbrengen in het Goereesche Gat van de drie veroverde prijzen (beide schilderijen in het Rijksmuseum). Ook de slagen bij Solebay (7 Juni 1672) en Kijkduin (21 Aug. 1673) beeldde hij uit en verder alles op het gebied van ‘zeezaken’ wat de Engelsche koning hem opdroeg, b.v. de aankomst van Willem III op de Theems in 1677. Willem van de Velde de Jonge vereenigt de zorgvuldigheid en technische kennis van zijn vader met de voorliefde voor toon en schilderachtigheid van De Vlieger. Hij was, evenals zijn broeder Adriaen, van nature begaafd met hetgeen men zou kunnen noemen een zachte hand van schilderen en een schoonheidsgevoel dat van het sierlijke en elegante hield. Aldus kwam hij reeds vroeg tot een vlotte, scepele lijn en compositie en, onder De Vlieger's invloed, tot een fijne toon- en lichtschildering. In zijn aangeboren verlangen naar opgewekte kleur wijkt hij aanstonds af van De Vlieger, die eerst later iets kleuriger werd. Zoo is hij reeds een vrij sterk colorist in den tijd waarin hij voor het overige nog in De Vlieger's ban verkeert. De kleur was voor Van de Velde algeheel onontbeerlijk, al bleef hij voor licht en toon steeds gevoelig. Op den duur, tegen 1660, voegt zich bij de dan overheerschende kleurigheid een zwier in de voordracht, waarin men den invloed herkent van techniek en allure der Amsterdamsche portretschilders van | |
[pagina 379]
| |
AFB. 202. WILLEM VAN DE VELDE DE JONGE. STIL WATER. - RIJKSMUSEUM.
| |
[pagina 380]
| |
na den Munsterschen vrede (afb. 198). Vooral Van de Velde's afbeeldingen onzer zeeslagen vertoonen sindsdien ook stylistisch een zekere fierheid en waardigheid. Van de Velde's werk vervult ons met ontzag door de wel overwogen compositie, de vastheid van bouw en de rustige beheersching der techniek. Bij de uitvoering kent hij geen aarzeling. Hij is op dit punt gelijk Van der Helst. Maar hij mist gelukkig diens nuchterheid en laat zelfs in de werken, waarin historische nauwkeurigheid hoofddoel moest zijn, zooveel mogelijk den vrijen loop aan zijn picturale gevoeligheid. Na zijn vestiging in Engeland ging zijn kunst allengs achteruit. Tallooze doeken heeft hij er, zoowel naar eigen teekeningen als naar die van zijn vader, gemaakt ter verheerlijking van de Engelsche gebeurtenissen ter zee. Buckingham Palace en Hampton Court zijn er vol van en telkens weer treft men ze aan bij oude Engelsche families. Er zijn er bij, die knap zijn en schilderachtig, maar vele laten ons volkomen koud. Vooral zijn laatste werken zijn manieristisch en van emotie ten eenenmale gespeend. Terwijl er dus onder Van de Velde's historiestukken verscheidene zijn, die slechts als geschiedbeschrijving beteekenis hebben, is het meerendeel van zijn schilderijen, die geen bepaald gebeuren voorstellen, een bron van genot voor den beschouwer. Immers hier kon Van de Velde zijn schildersgaven naar hartelust botvieren. Het feit, dat er zoo vele maritieme genrestukjes van zijn hand bestaan, waarvan het een nog delicater is dan het andere, bewijst dat Van de Velde voor zichzelf eigenlijk veel meer zee- dan historieschilder was, al deden de omstandigheden hem op laatstgenoemd terrein meer op den voorgrond treden. Die meestal niet groote zeestukken: een stil water bij zonsondergang met wat schepen, een kalme ochtend aan de haven of aan het strand, een saluutschot (afb. 201), een strandje met visschersschuiten of wat schepen op de reede (afb. 202), het zijn altemaal gegevens die hij vertolkte op een uitermate schilderachtige wijze, die vooral in den eersten tijd vaak bij het teere af is. Ook de gestalten zijn er meesterlijk gedaan. Hij wedijvert hier vaak met Adriaen. Hier leeft Van de Velde zijn waren aard uit. Hij zou die stukjes waarschijnlijk niet gemaakt hebben als hij geen behoefte had gehad aan het uiten van de emoties, die de schoonheid van zee, lucht en schepen bij hem teweeg brachten. Zij moeten voor hem een welkome afleiding zijn geweest te midden van het voltooien zijner officieele opdrachten voor zeeslag-schilderijen. Hoezeer hij ook wist, dat deze laatste zijn roem uitmaakten en hoe welkom hem de royale betaling ervan moet zijn geweest, toch kon hij zich nergens zóó geheel geven als in die kleine stukken, waarin hij geheel vrij was. Het verwondert ons dan ook niet, dat het portret, dat Van Musscher van hem schilderde en dat vroeger bij Lord | |
[pagina 381]
| |
Northbrook te Londen was, den meester uitbeeldt, terwijl hij bezig is met het schilderen van zulk een kabinetstuk. Een zeer opmerkelijke eigenschap van Van de Velde is zijn uitnemende kennis van weer en wind. Alle soorten van golfslag en van bewolking overdag geeft hij weer en daarbij is steeds hetgeen de schepen doen algeheel in overeenstemming met den eisch van wind en golven. Het best is Van de Velde in het weergeven van stil water. Dit had blijkbaar zijn voorliefde, terwijl hij zwaar stormweer en fellen wind slechts betrekkelijk zelden schildert. Maanlicht heeft hij nooit gemaakt. Van de Velde heeft ook herhaaldelijk verschietjes geschilderd in portretten van zeehelden, o.a. in portretten der beide De Ruyters door Ferdinand Bol. De schilderijen van Van de Velde zijn overal verspreid. Zijn historiestukken vindt men vooral in het Rijksmuseum, het Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam, in de Engelsche koninklijke verzamelingen en het Zeevaart-Museum te Greenwich. De niet-historische stukken ontbreken in geen enkele uitgelezen verzameling van Hollandsche kabinetkunst. Men vindt ze dus in het Rijksmuseum, het Mauritshuis, het Museum Boymans, de bekendste Duitsche, Engelsche en Fransche musea, enzoovoorts. De invloed van Willem van de Velde is op het gebied van het maritieme genrestuk buitengewoon groot geweest, zoowel hier te lande als in Engeland. Daar waren Peter Monamy (1670-1749) en later Charles Brooking (1723-1759) zijn voornaamste navolgers. Van de Velde's drie zoons en een zijner dochters schilderden eveneens, doch uit niets blijkt dat zij iets bijzonders tot stand brachten. Nog in de 18e en 19e eeuw is Van de Velde het voorbeeld geweest voor onze beste schepenschilders, met name voor Nic. Baur (1767-1820), Mart. Schouman (1770-1848) en de in hun tijd beroemde zeeschilders P.J. Schotel (1808-1865) en J.H.L. Meyer (1809-1866).
Naast de beide Willem van de Velde's is een der meest talentvolle vertellers van het Nederlandsche zeewezen de bekende Reinier Nooms, genaamd Zeeman (Amsterdam(?) ± 1623-vóór 1668 aldaarGa naar eindnoot503b). Hij was een zeer goed teekenaar van schepen terwijl zijn fijn uitgevoerde etsen, 177 in getal, een zeer bijzondere charme bezitten. Zeeman's schilderijen zijn doorgaans slechts belangrijk wegens hun verhalenden inhoud. Het schijnt, dat vooral Willem van de Velde de Oude veel invloed op hem oefende. Dit blijkt vooral uit zijn Zeeslag bij Livorno in 1653, in het Rijksmuseum, een vervelend schilderij, hard in de kleur. Later wordt dit wat beter, maar toch is menig doek van zijn hand onaangenaam van toon (grijs tegen oranje, hier en daar sterk rood, enz.). In 1650 maakte Nooms een reis naar Frankrijk, | |
[pagina 382]
| |
waar hij o.m. het thans in het Louvre bewaarde Gezicht op het Louvre van de Seine uit schilderde. Hij was ook in Tunis, Tanger en Algiers. Ook bezocht hij de haven van Syracuse (schilderijen in het Rijksmuseum). In 1652 was hij in Amsterdam terug. Sommige van zijn tafreelen uit de Middellandsche Zee zijn iets zachter en atmosferisch beter dan de rest. Het best is Zeeman in zijn Hollandsche zee- en havengezichten. Ook enkele waterrijke Amsterdamsche stadsgezichten kennen wij van hem. Maar met dat al was hij, gelijk gezegd, meer een goed verteller dan een belangrijk schilder. Van de Velde's beste en meest beroemde navolger was Ludolf Backhuysen (Emden 1631-Amsterdam 1708Ga naar eindnoot504). Deze kwam in 1649 naar Amsterdam, waar hij boekhouder was en les in het schoonschrijven gaf. Hij begon toen schepen te teekenen met de pen op de manier van den ouden Van de Velde, waarmee hij aardig verdiende. Intusschen nam hij les bij Allart van Everdingen, die hem goed golven leerde schilderen, waar hij blijkens zijn schilderijen veel van hield en die hem beter afgingen dan stil water. Ook nam hij les bij Dubbels, van wien hij vermoedelijk vooral het wolken schilderen en de kleurgeving leerde. De vroegste ons bekende gedateerde werken van Backhuysen zijn van 1658. Zij zijn wat grijzig en nogal doorschijnend. Hij bleef bijzonder veel naar de natuur werken, terwijl hij in ordonnantie en techniek steeds meer Willem van de Velde den Jonge ging volgen. Toen deze Amsterdam verliet, gold Backhuysen daar algemeen als de beste en meest ervaren schepenschilder. Reeds in 1665 had de stad Amsterdam hem het schilderen van een groot gezicht op Amsterdam opgedragen, dat als geschenk moest dienen voor den Franschen gezant en dat zich thans in het Louvre bevindt. Backhuysen's roem groeide met den dag. Buitenlandsche vorsten bezochten zijn werkplaats en hij kon zooveel verkoopen als hij wilde. Zeeslagen heeft hij vrijwel niet gemaakt. Maar talloos zijn zijn havengezichten en tafreelen met schepen in onze zeegaten, op de reede en op zee, meestal bij sterken wind. Backhuysen was een vlijtig schilder, maar zelden krijgt men den indruk dat hij sterk geïnspireerd is. Hem ontbreekt de schilderachtigheid, het dichterlijke en het gevoelige, dat W. van de Velde eigen is. Desniettemin zijn er vooral onder zijn vroege werken doeken, die ons boeien hetzij door hun lichteffect, hetzij door het doorschijnende der golven of het smaakvol kleurarrangement. Vergelijkt men echter zijn kunst met die van De Vlieger, W. van de Velde of Van de Cappelle, dan ziet men duidelijk het verschil: Backhuysen is, bij hen vergeleken, iets zwaarder in den toon, iets sterker in de tegenstellingen, een weinig minder vlot, men kan zeggen ietwat log in den vorm. Na omstreeks 1670 wordt de kleur steeds bonter en meer en meer email-achtig, de wolken te massaal, de golven te weinig doorzichtig. De | |
[pagina 383]
| |
AFB. 203. LUDOLF BACKHUYSEN 1689.
GEZICHT OP ROTTERDAM. - RIJKSMUSEUM. ronding der vormen krijgt iets gemaakts en de voordracht gaat een onaangename zelfvoldaanheid verraden. De voorgronden met vele figuren, waaronder meer dan eens de schilder zelf, worden hinderlijk. Met dat al blijft Backhuysen ook in later jaren een baas in het schilderen van een zwaren golfslag, hoog gaande zee en fellen storm. Hij heeft ook enkele zeestukken met Bijbelsche onderwerpen gemaakt alsmede eenige historische gebeurtenissen, b.v. De Inscheping van Jan de Witt op de Vloot in 1665 (Rijksmuseum). Achter eenige portretten van zeehelden door Van der Helst schilderde hij een verschiet met de vloot. Ook enkele goede portretten van hem zijn bekend, o.a. dat van den dichter Johan Antonides van der Goes en een zelfportret van 1699, dat het Rijksmuseum bezit. Voorts zijn de etsen met schepen van dezen vlijtigen kunstenaar van belang. Het werk van Backhuysen, van wien tallooze musea in binnen- en buitenland schilderijen bezitten, behoort reeds tot den nabloei onzer kunst. Evenwel vonden zijn tijdgenooten en ook velen in de 18e eeuw zijn schilderwijze dusdanig belangrijk dat deze, evenals die van Van de Velde, door talloozen werd nagevolgd. Ook zijn er veel prenten naar Backhuysen's schilderijen gegraveerd, vooral door Hollandsche, Fransche en Engelsche meesters. Van Backhuysen's leerlingen zijn de voornaamste Michiel Madder- | |
[pagina 384]
| |
AFB. 204. ABRAHAM STORCK.
DE REEDE VAN ENKHUIZEN. - RIJKSMUSEUM. stegh (Amsterdam 1659-1709 aldaar), schilder en scheepsbouwer, vooral bekend doordien hij de Brandenburgsche vloot schilderde; Jan Claesz. Rietschoof (Hoorn 1652-1719 aldaar), die al zijn leven getracht heeft zijn leermeester nabij te komen, en de Amsterdammer Pieter Coopse (vermeld in 1668 en 1677) die, hoewel niet zeer begaafd, althans blijk geeft van gevoeligheid. Ook voor dezen meester was het bereiken van Backhuysen's stijl het eenig ideaalGa naar eindnoot505). Naast Backhuysen en Willem van de Velde den Jonge valt te noemen Abraham Storck (geb. te Amsterdam ± 1630, overl. aldaar 1710Ga naar eindnoot505a). Hij behoort tot de meesters, bij wie zich het beginnend verval onzer kunst reeds duidelijk aankondigt. Hoewel hij vlot teekent en ongemeen gemakkelijk componeert, wordt zijn schildering op den duur steeds minder doorschijnend en de kleur bont en onrustig. Nochtans is vooral zijn vroeger werk aantrekkelijk door den genoeglijken en lustigen geest, dien het ademt (afb. 204). Hij komt dan Willem van de Velde vaak nabij. Later krijgen zijn schilderijen iets hards en branderigs. Hij maakte zeestukjes en vooral Hollandsche en buitenlandsche havens. Het Rijksmuseum bezit van hem | |
[pagina 385]
| |
AFB. 205. JAN VAN DE CAPPELLE. HET ADMIRAALZEILEN. - RIJKSMUSEUM.
| |
[pagina 386]
| |
o.a. drie Italiaansche zeehavens. Herhaaldelijk beeldde hij, in den trant van Willem van de Velde den Jonge, gezichten op het IJ vóór Amsterdam af. Ook kijkjes in Amsterdam maakte hij, b.v. den Dam (Rijksmuseum) en meer dan eens de Oude Schans met haar druk vertier van schepen en volk rond den Montalbaanstoren. Men kent een zestal etsen van hem. Hij had, volgens de overlevering, een zoon Jan Storck, die in zijn trant schilderde. Evenwel heeft Mevr. Vuyck in het in aant. 505a genoemde artikel aangetoond dat de schilderijen, tot heden aan Jan toegeschreven, zijn gemaakt door Jacobus Storck, die misschien een oudere broer was van Abraham.
In den aanhef van dit hoofdstuk stelden wij twee richtingen tegenover elkander: die voor wie de schepen hoofdzaak zijn en die, welke in de eerste plaats uitgaat van water, lucht en licht. Van de laatstgenoemde is ontegenzeglijk, naast Jacob Ruisdael, Jan van Goyen en Cuyp, allen reeds in ander verband genoemd, Jan van de Cappelle (Amsterdam 1624 of '25-1679 aldaar) de voornaamsteGa naar eindnoot506). Hij was een karmozijn-verver, die blijkbaar veel tijd over had om te schilderen en die tot de meest gevoelige toon- en lichtschilders van zijn tijd mag worden gerekend. In zijn kijk op de dingen lijkt in het eerst De Vlieger herboren. Immers in Van de Cappelle's vroege werk is alles in een teere blanke atmosfeer gezet. Hij bezat veel werk van De Vlieger en oefende zich door dezen meester te copieeren. Eerst op den duur week het zilverig grijs en bruin voor een goudachtigen toon bij warm grijs en lichtend bruin. Het was toen hij den invloed van Rembrandt begon te ondergaan. Deze wordt weldra onmiskenbaar. In schilderijen gelijk het zoogenaamde Admiraalzeilen (afb. 205), gedateerd 1650, en Schepen vóór de Kust (afb. 206) zijn de vaartuigen als wondere verschijningen opgenomen in een alles beheerschend licht. Een gelukkige archief-vondst van BrediusGa naar eindnoot507) onthulde ons het groote kunstbezit van dezen koopman-kunstenaar, die 9 schilderijen en meer dan 1350 teekeningen van De Vlieger bezat, benevens zestien werken van Porcellis, tien schilderijen en ruim vierhonderd teekeningen van Van Goyen en bijna negenhonderd van Avercamp. Voorts bezat hij geschilderd en geteekend werk van Rembrandt, Brouwer, Rubens, Hercules Seghers, Van Dyck en Jordaens. Hij had zich door Hals, Rembrandt en Van den Eeckhout laten conterfeyten en misschien waren het wel zijn relaties tot den lakenhandel die Rembrandt de opdracht tot het schilderen der Staalmeesters hebben bezorgdGa naar eindnoot508). Behalve met deze schilders was Van de Cappelle bevriend met mannen als de rector van het Amsterdamsch gymnasium, Jacobus Heyblocq, in wiens album (thans in de Nat. Bibliotheek in Den Haag) hij een schets maakte. | |
[pagina 387]
| |
AFB. 206. JAN VAN DE CAPPELLE. SCHEPEN VÓÓR DE KUST. - MAURITSHUIS.
| |
[pagina 388]
| |
Uit hetgeen Van de Cappelle aan kunstwerken bezat blijkt, dat men juist gezien heeft toen men, reeds voordat Bredius dien inventaris vond, de inwerking der opvattingen van De Vlieger constateerde in zijn vroege werk en de daarna optredende verandering van 's meesters opvattingen toeschreef aan diens groeiende vereering voor Rembrandt. Van de Cappelle's werk bestaat, behalve uit een betrekkelijk gering aantal wintertjes, waarop wij in het zestiende hoofdstuk wezen, uit een menigte van rivier- en strandgezichten, met schepen gestoffeerd. De vaartuigen zijn soms nogal talrijk, maar ook dan nog blijven zij dusdanig ondergeschikt aan lucht en licht, dat men ze als het ware eerst in de tweede plaats opmerkt. Het best is Van de Cappelle in zijn tafreelen met blinkend water, tegen het zonlicht in gezien, met vaak grootsche wolkenmassa's van wondere schilderachtigheid. Hij weet zijn schepen dusdanig te plaatsen, dat ze de lichtfuncties in de schilderij verhoogen en tevens bijdragen tot het versterken van het wijdsche en geheimzinnige der verschieten, die mede een bijzondere aantrekkelijkheid uitmaken van die meesterwerken. De autodidactGa naar eindnoot509) Van de Cappelle was een ijverig werker. Hij bezat een zeiljacht en was daardoor in staat op plassen, rivieren en riviermondingen steeds opnieuw indrukken op te doen van de grandioze lichteffecten, die hij liefhad gelijk Cuyp, maar die hij interpreteerde in een geest, die slechts valt te verklaren uit Cappelle's omgang met Rembrandt's kunst. Van de Cappelle behoort ontegenzeglijk tot de zeer grooten onder onze zeeschilders, vooral om de wijze waarop hij de kalmte van het water en de glansrijke kracht van het zonnig daglicht weergeeft. In menig opzicht mag hij gelden als een voorlooper van Turner, Daubigny en Ziem. Het meeste werk van Van de Cappelle bevindt zich in Engeland. Zijn teekeningen zijn vrij zeldzaam. De twee etsen, die hij maakte en die winterlandschappen voorstellen, komen slechts in enkele exemplaren voor, o.m. in 's Rijks Prentenkabinet te AmsterdamGa naar eindnoot510). Men heeft wel eens in Van de Cappelle's kunst inwerking van Claude Lorrain willen bespeuren. Wij kunnen die niet ontdekken. Daarentegen is het niet onmogelijk, dat de Rotterdammer Lieve Verschuyr (± 1630-1686Ga naar eindnoot511), van wien Houbraken (III 291) vertelt, dat hij tezamen met Jan Vermeer van Utrecht in Italië heeft gereisd, inderdaad onder den indruk is geraakt van de lichtschildering van dien grooten Franschen kunstenaar. Men kan dit aannemen, maar men kan voor Verschuyr's lichtschildering ook een meer nabije bron zoeken, n.l. Aelbert Cuyp. Verschuyr hield er geen eigen visie op na. Hij was eerst beeldsnijder op een scheepswerf en leerde toen bij Julius Porcellis of Bellevois en misschien ook in Amsterdam bij Simon de Vlieger. Daarna reisde hij naar Italië. In 1656 | |
[pagina 389]
| |
schijnt hij van daar terug te zijn geweest. In 1674 was hij beeldhouwer en schilder der admiraliteit en vier jaar later hoofdman van het Lucasgild zijner vaderstad. Vaak schilderde hij de Maas vóór of bij Rotterdam: men kan hem den Rotterdamschen Backhuysen noemen. Zijn historiestukken (Aankomst van Karel II van Engeland, Kielhalen op het Admiraalschip, beide Rijksmuseum), zijn wat hard en bont. In zijn meeste werk tracht Verschuyr te boeien door wolkenluchten. In het Museum Boymans staan twee kleine met L V S gemerkte schilderijtjes op zijn naam, met zeer opmerkelijk geschilderde luchten, die aan Claude en aan Turner doen denkenGa naar eindnoot512).
Wij willen nu nog zeer in het kort de aandacht vestigen op het schilderen van vreemde zeehavens en kusten. Onze grootsche ontdekkingsreizen, wereldhandel en vrachtvaart gaven hiertoe gereede aanleiding. De kooplieden zagen in hun vergaderkamers, kantoren en huizen gaarne geschilderde afbeeldingen van hunne schepen en vloten, de havens waarop deze voeren, de walvischvangst, de traankokerijen en factorijen. Men schepte bovendien behagen in min of meer fantastische voorstellingen van onzen handel op Indië en de Levant. Geen wonder, dat tal van schilders werken hebben gemaakt, die aan deze verlangens voldeden. Reeds Adam Willaerts (Dl. I blz. 267) schilderde gaarne een Hollandsche vloot in een baai vóór een vreemde, rotsachtige kust voor anker, met een deel van het scheepsvolk aan land, bezig met handelswaar, op jacht of op verkenning uit. Ook de voornaamste havens in onze koloniën vonden hun schilders. Voorts beeldde, gelijk wij zagen, Reinier Nooms verscheidene havens in de Middellandsche Zee af. Dit deed ook Abraham Storck. Onze handel op de Levant is vooral verheerlijkt door Johannes Lingelbach (1622-1674), die verscheiden groote doeken met niet nader aangeduide Oostersche zeehavens schilderde, waarvan er zich twee in het Rijksmuseum bevinden. Ook van Jan Baptist Weenix (± 1621-1660) kennen wij zulke doeken (Stockholm, Weenen), terwijl wij reeds gelegenheid hadden te wijzen op een Italiaansche haven van Nicolaes Berchem (afb. 191). De kerkeschilder Emanuel de Witte schilderde zelfs een Venetiaansche haven met weidsche gebouwen met zuilenrijen. Deze behoefte onzer voorvaderen om zich te omringen met realistische of gefantazeerde uitbeeldingen van de bronnen hunner rijkdommen leidde op den duur tot het beschilderen van geheele kamers, hetgeen vooral in de achttiende eeuw tot zeer verdienstelijke kunstuitingen aanleiding heeft gegeven. Met zeeschilderkunst houdt dit alles evenwel slechts in de verte verband. |
|