L.S.
Je zou kunnen denken dat het de afkorting is van Lieve Schat - in feite zijn het natuurlijk de veel stijvere initialen van Lectori Salutem. Je zet ze boven brieven die aan niemand gericht zijn, of die zich richten tot meerdere, vaak onbekende lezers tegelijk.
Brieven - zou men kunnen zeggen - zijn altijd aan iemand gericht, of het zouden fictieve brieven moeten zijn (maar zijn die niet, op hun beurt, aan een fictieve lezer gericht?). Meisjes van veertien doen het, jonge dichters doen het, gevestigde schrijvers doen het: ze richten hun ontboezemingen tot een imaginaire jij-persoon, aanbeden maar onbereikbaar, met pathos aangeroepen maar nooit tot antwoorden geneigd - de onbekende Lieve Schat van veel, goede en slechte, lyriek. Maar niet álles wat geschreven wordt is op deze manier ‘gericht’; in veruit de meeste literaire teksten ontbreekt de grammaticale vorm van de aanspreking. Betekent dit dat de lezer er wérkelijk afwezig is - of moet, op de een of andere manier, iedere geschreven tekst worden begrepen als een soort ontaarde brief (een kettingbrief, een ‘open’ brief, een geheime brief, een gestolen brief)?
Sommige mensen gaan in het schrijven van brieven heel ver; de aangesprokene bestaat alleen bij wijze van briefhoofd, voor de rest gaat het uitsluitend over de schrijver zelf, over zijn gevoelswereld, zijn omgeving, zijn belevenissen, zijn gedachten en zijn dromen. Er zijn bijvoorbeeld de brieven van Vincent van Gogh aan zijn broer Theo, vol met eindeloze beschrijvingen van landschappen en schilderijen, waarbij men het gevoel krijgt dat hier het ‘genre’ enigszins misbruikt wordt. Waarom schreef Van Gogh niet meteen dagboeken of verhandelingen