De vijf vingers
(1929)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 31]
| |
[pagina 33]
| |
IK WORD GESCHOREN. IN een vale winkel door een dorpsbarbier. Dat is niets bizonders; tot zoover gaat alles goed. Maar: worden er niet, op dit moment, op duizend maal duizend plaatsen ter aarde millioenen mannen door millioenen barbiers geschoren? Dat is al iets gekker: er wordt, bijvoorbeeld, op mijn tegenpool, in een der drijvende scheerwinkels van de stille Zuidzee (ik breng maar wat symmetrie in de zaken, want zóó is het werkelijk àl te scheef) een parelvisscher geschoren; hij en ik trekken aan het onzichtbare touw van de middellijn der aarde die ons verbindt (wederzijdsch hulpbetoon) en houden zoo elkander op den beganen grond. Want zonder die draad.... wel, zonder die draad.... wie snijdt nu eens àlle touwtjes door, die ons twee aan twee, mij en mijn parelvisscher, u en uw hotelier, u en Coleridge, jou Müller Lehning en de dochter van een chineesch generaal aan het oppervlak van de aarde hechten? alle ballonnetjes los, tegelijk, groen, | |
[pagina 34]
| |
geel, rood, allemaal naar het paradijs. - Deze voorstelling wordt zeer fantastisch, als | |
[pagina 35]
| |
wij, mijn parelvisscher en ik, bijvoorbeeld, of Müller Lehning en zijn chineesje, niet altijd stilzitten, maar ons verplaatsen, en dus voortdurend van tegenpool, van tegenvoeter verwisselen.... zou het chineesje éénmaal mìjn antipode zijn? maar voorzoover we zitten wordt het beeld zéér eenvoudig: de aarde is een citroen, wij zijn de kruidnageltjes, de ruimte een ketel met Bisschopwijn en - wanneer viert God voor de laatste maal oudejaarsavond? dan is, hoogstens 365 dagen daarna, alles voorgoed voorbij, voorgoed voorbij, voorgoed voorbij. - Maar zoover is het nog niet. - Ja, dat denkt u maar. - Goed, maar om nog even terug te grijpen: wij hechten elkander niet aan de aarde, wij knevelen elkaar, achterover, roerloos, weerloos: - waarom staat u niet op? - Ik kan niet, ik kan niet. - Juist. - Ik word geschoren, en op dit moment worden op duizend maal duizend plaatsen ter aarde millioenen mannen door millioenen mannen geschoren, zij zitten allen in een scheerstoel, | |
[pagina 36]
| |
achterover, roerloos, weerloos. Want er hoeft toch maar iemand te zijn, die het teeken geeft, en millioenen messen vlijmen door de millioenen halzen daaronder - de bloedbruiloft wordt vaal daarbij. (Wie trouwt er op dat moment?) - Ik word geschoren, de spiegel voor mij helt, onder een lichten hoek, voorover. De spiegel achter mij, onder vrijwel denzelfden hoek, achterover. Voor mij uit, schuin oploopend, in de richting van plus-oneindig, worden de scheerwinkel, de barbier en ik n-1 maal weerkaatst. Achter mij even zoo, schuin afzakkend, in de richting van min-oneindig. Een reeks scheerwinkels, telkens dezelfde en toch iets anders, iets kleiner ook, en iets vager, als een uitgeschoven blokkentoren van Babel, achterover geslagen of voorover, maar niet verbrokkeld, wonder genoeg. Achter mij mutatis mutandis hetzelfde, bijna hetzelfde. In elk dier vertrekken word ik, iets kleiner en vager, door den barbier, ook iets kleiner en vager, geschoren, maar telkens schijnt | |
[pagina 37]
| |
het, met een ander doel: hier bijvoorbeeld, in de dorpsscheersalon, op den beganen grond, word ik geschoren om geschoren te worden, en omdat... en omdat... maar in de laatste scheersalon voor mij - mag ik u door vele vertrekken en vele spiegels - - neen ze verbrijzelen niet, ze laten u door, ze sidderen hoogstens even, ze zijn alweer glad - meenemen naar dat smalle en vage vale vertrek, het laatste vóór ons, het neerste? -.... in de laatste scheersalon voor mij, op de grens der eeuwigheid, word ik voor de laatste maal in mijn leven geschoren, vlak vóór mijn vertrek naar de overzij, en Hij die stom was voor het aangezicht van zijn scheerder, zegt, voor dien laatsten, kleinen, zwarten spiegel waardoor ik weg moet - want links is de deur versperd, rechts is de deur versperd -: ‘nog heden zult gij met mij in het Paradijs zijn’. Neen, dat zegt Hij niet, dat zegt Hij niet.... Maar achter mij, achter ons, - want gij blijft nog wel even bij mij nietwaar? in deze vreeselijke | |
[pagina 38]
| |
laatste oogenblikken! - in het kleine, vage vale vertrek aan het eind van de afdalende reeks der uitgeschoven, iets kleiner, iets vager, iets valer wordende vertrekken, in het n-eerste, op den rand der oneindigheid - ook daar word ik tegelijkertijd voor de laatste maal in mijn leven geschoren, vlak voor mijn vertrek naar de overzij, en op hetzelfde moment, dat ik dáár, vóór mij, op den kleinen zwarten spiegel toetreed, treed ik dáár, achter mij, op den kleinen, zwarten spiegel toe, en ze beide doorschrijdend, stijg en stort ik, eeuwig, - eeuwig, - door eindeloos-witte, eindeloos-zwarte valleien. |
|