Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Ontbinding De linden temperen het licht. wild en bedwelmend slaan de voorjaarsstormen over de blinde aangezichten van de graven. onder de donkergroene vlammen van de boomen schemert het warme zomermiddaglicht. dit is haar graf. hier onder deze zoden ligt nu haar hertelichaam, al geheel ontbonden langzaam en onverschillig te verrotten. haar aderen, de zachte roode stroomen in 't schemerende zacht-ivoren bergland zijn nu de bedding voor een wild bederf. legers van maden, wormen en insecten wemelen langs de schimmelende paden en door de gaten in haar buik en flanken. en aan haar zieke diep-bedorven handen ontkiemen ranke wilde voorjaarsbloemen. is het een troost dat ik nu kan bedenken dat het dooraderd leven van haar armen een vruchtbaar vocht werd in de moederaarde? misschien; wanneer de kindren in haar schoot gestorven haar eenmaal moeder hadden kunnen noemen en hier nu speelden in de jonge bloemen onder het warme zomermiddaglicht. Vorige Volgende