Verzamelde gedichten(1941)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Ichnaton een vluchtige planeet tusschen oeroude sterrebeelden een virginaal, ontijdig morgenlicht De dag verwoei. het ijl vaalsneeuwend schuim van een zeer lichte, wervelende zee, stormachtig dreunend, die te pletter sloeg tegen de blinde rotsen van den nacht en ook de ruimte stierf. eeuwen en koningen, wien het zwaard uit de handen sloeg en horden, die de vluchtende legerbenden in een weerlicht over de grenzen sloegen, allen zijn, in een tijdloos staren de ruimte versteenend sneuvelend over de westlijke heuvlen verdwenen, spoorloos en zonder naam. Weerloos en kwijnend is de veege rank ontsproten aan den eindeloozen muur van loodzwart duister tusschen niets en niets een vale schemerende plant [pagina 53] [p. 53] Pijlsnel uitgroeiend is de zieke rank een vlam geworden: tusschen tweevoudig duister een slank, snijdend vuur, dat, ster-snel wentelend, den boom des duisters tot den wortel spleet. de nacht ontvlamde, brandde en verwoei goddelijk, uitverkoren, kuisch en wit, straalde de zon door het aegyptisch duister, maar met den morgen sloeg hij, wankelend, van zijn laag zenith naar den horizon. zoo stierf de smalle knaap onder de Pharaonen het onaanrandbaar godskind Ichnaton. Vorige Volgende