Tempel en kruis(1940)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] XLVII De zon scheen als helsche steen in het schuimende dal der Durance; hij stond op een landtong van steen en keek naar het schitterend dansen van het provençaalsche azuur, dat - weerglinstrend in kolkende strepen - verschoot in schichtige kreken onder een regen van vuur. het werd 's middags bedwelmend heet. aan den overkant van de rivier lag een dorp onder laaiende boomen, een fontein die den hemel doorsneed. hij stond op en doorwaadde het licht en het fonklend email dat in stroomen langs de kiezeleilanden sprong en liep door het bergpad omhoog. langs de helling het vuur van den wijn. nadat hij het maal had genoten op het stille beschaduwde plein lag hij sluimerend onder den muur die den vlammenden wijngaard omringde en sliep tot het duisterend uur in de westlijke heuvels verdween. [pagina 72] [p. 72] de avond was kopergroen. doch het licht langs de steenroode aarde scheen doordrenkt van een schaduw te zijn die, terwijl de hemel vervaalde, den gloeienden naglans bewaarde van het purperen vuur van den wijn. hij rees op en dacht aan de zee. zijn gang had de veerkracht herwonnen die hem voortdreef naar zuidlijker stranden zijn schreden namen hem mee. met de hartstocht der boomen verbonden - de platanen ademden weer en voorvoelden het golven der zee - liep hij in het nachtelijk donker door de delta der Rhônemonden naar Saintes-Maries-de-la-Mer; en hoezeer ook verweerd en geschonden, zijn hart was gedrenkt in azuur. Vorige Volgende