|
| |
| | | |
Ludwig Renn
Krieg
Ik beschouw de sprinkhanenplaag van oorlogs-litteratuur, en het feit, dat zij als manna wordt verslonden, en een der afschuwlijkste modes van het moment. Ik kan mij begrijpen, dat vlak na den oorlog tientallen schrijvers zich schoon moesten schrijven, en vloeken, aanklagen en getuigen; ik kan mij, zoo mooglijk, nog beter begrijpen, dat iemand dit, mutatis mutandis, pas na tien jaar doet; ik kan mij desnoods nog begrijpen, dat duizenden na hem, - toen zij van hem gehoord hadden, dat zijn beklemming week met het verschrijven ervan - hun ervaringen gingen noteeren; maar ik weiger te gelooven, dat die notities gepubliceerd moesten worden; en dat zij regenereerend zullen werken; want dat is alleen mogelijk als zij de volle zwaarte (-kracht) van dit infernale gegeven in evenwicht weten te brengen door de volle stijgkracht, die het wezen van ieder kunstwerk is, ondanks de aard van zijn substantie; en ik neem bij voorbaat niet aan, dat er binnen een tijdsverloop van enkele maanden plotseling tien, twintig boeken kunnen verschijnen, die deze dubbele ontroerings- en zuiveringskracht zouden hebben. Men
| | | | kan zich buitendien ergeren aan het feit, dat er met name met iets als de oorlog door schrijvers en lezers zoo weerzinwekkend gesold wordt, maar tenslotte is ook deze ergernis dwaas: deze mode zal denkelijk nog sneller vergaan dan gewoonlijk, en is, après tout, het sollen met dezen oorlog ergerlijker dan dat met eenige andere werkelijkheid?
‘Krieg’ van Renn is een eenvoudig, knoestig, onbeholpen en onbehouwen boek; uiterst simpel, maar dikwijls zeer suggestief van visie, psychologie en noteering; rauw en trouwhartig; boersch en vervelend. Ik heb het gevoel, dat Renn zijn ervaringen zeer getrouw heeft gerelateerd; maar zij werken in dezen vorm doodelijk monotoon, vermoedelijk juist door hun natuurgetrouwheid: hij had ze iets anders moeten... niet verdraaien, of zelfs maar groepeeren, maar eenvoudig zien: een artist kijkt (en registreert) al direct anders. Buitendien schrijft Renn, in al zijn kortheid, zoo doodelijk vermoeiend, doordat ieder dier korte zinnen een zoo lompe goedhartigheid en ongespannenheid heeft, een irritant gelijkmatige loomheid en traagheid, dat zijn bijna hun eind niet bereiken; want hun lapidaire houterigheid is geen gedrongenheid of felle kernachtige concentratie, maar een al te eenvoudige eenvoud, die toonloos en brokkelig wordt; alleen
| | | | een bijna dierlijk geduld houdt het vol zoo eenvormig en ongeschakeerd te spreken, te schrijven, te zien, te eten, te lezen en te leven. Ik heb het gevoel, al lezend, alsof een goedige, domme, neen niet domme, maar zoo lobbesachtig-trouwhartige, dat men zelfs de intelligentie van zijn hart dreigt te vergeten, hoekige en verlegen boerenjongen mij avond aan avond in een dorpsherberg zijn ervaringen meedeelt. Ik wil hem niet storen, hoewel ik soms na een kwartier al op spelden zit, want hij moèt eens spreken met iemand, van wien hij ten onrechte aanneemt, dat hij hem beter begrijpen zal dan zijn dorpsgenooten; ik wil zelfs niet wegblijven, en hem tevergeefs laten wachten, want het is een ongeformuleerde afspraak tusschen ons, dat ik hem vele avonden aanhooren zal, totdat hij alles zal hebben gezegd. Wij zitten avond aan avond tegenover elkaar voor het venster, en drinken veel en zwaar bier; de zomeravond schemert over de heuvelachtige akkers; en hij vertelt, grof, dof en duidelijk; zijn korte zinnen klotsen als klompen; ze zijn moe, of stijf, het loopen ongewoon. Soms zegt hij iets prachtigs over het noord-Fransche landschap, over zijn moeder, over den luitenant; maar voor de rest is het alles hetzelfde, van het eerste woord tot het slot; er gebeurt niets, doordat er tienkeer hetzelfde
| | | | gebeurt; af en toe, als hij een aanval beschrijft, imiteert hij de geluiden der kogels, granaten, shrapnells. -
Ik vrees intusschen, dat de oorlog vooral zóo is geweest, maar een boek erover als dit is een vergissing, omdat het die ondefinieerbare ziens- en zeggenswijze mist, die de feiten hun felste beteekenis laat, door ze (iets) anders te zien en te zeggen (dan ieder ander). Dan pas worden zij aangrijpend en het geschreven geheel waarin een schrijver ze samenvat, levend. Dan verkrijgt dit geschreven geheel ondanks de gruwelijkheid van zijn stof een trillende luciditeit; en ik geloof, dat het gevoel van den lezer, verhelderd door die lectuur, ook intellectueel een zuiverheid kan bereiken, waarin hij op volle scherpte kan nadenken over het feit, dat de aanleiding was van het boek. Het ongelooflijke is, in casu bij Renn, dat men daar nauwelijks toe komt. Het zou, aestheti(cisti)sch gezien, een enorme verdienste kunnen zijn; het lijkt mij eerder een gebrek.
|
|
|