Herman Gorter. Aanteekeningen bij zijn poëzie
(1937)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
13Samenvattend neem ik enkele passages over uit een artikel, dat ik in 1928 naar aanleiding van de eerste deelen van Gorters nalatenschap schreef; dat deze beschouwing, zelfs nadat ik haar hier op enkele punten gewijzigd heb, hier en daar afwijkt van mijn huidige meening, lijkt mij volstrekt geen bezwaar. De lezer die wil vergelijken ziet vanzelf de verschillen, eveneens, naar ik hoop, dat in wezen mijn liefde en eerbied onvoorwaardelijk dezelfde bleef.
‘Ik wilde,’ schreef hij in 1895 in zijn dagboek, ‘het helste licht uit de taal slaan; want diep in het hart van de taal leeft een wit licht; hetzelfde witte licht, dat in vrouwenoogen flonkert, en in hun ziel. Dit licht is de bron van het universum, en voor een dichter is het universum de taal. Dat licht moet ik vinden, in mijn leven en in mijn gedichten - dat is, als | |
[pagina 94]
| |
het goed is, hetzelfde - maar het kon niet, of ik kon het niet: mijn kracht schoot te kort, of de taal schoot te kort, ik weet het niet. - Ik heb die verzen toch maar gepubliceerd. De critici noemen het sensitivisme, de psychiaters schizophrenie; ik noem het ‘De School der Poëzie’. Ik ben moe en ziek.’Ga naar voetnoot1)
Als menschenliefde een dichter ertoe drijft in zijn poëzie de juistheid van zijn ideologie te willen bewijzen, is die misvatting niet alleen noodlottig voor zijn poëzie, én voor die ideologie die om een ander medium vraagt, maar ontzaglijk tragisch, als men denkt aan hem zelf, en zelfs aan zijn lezers, juist aan de proletariërs onder hen. Want èn voor hen, èn voor Gorter's poëzie was het ver te verkiezen geweest als hij, in plaats van zichzelf te knechten en te verminken in betoogingen en betoogen, blindelings de wezenlijker trekken van zijn natuur | |
[pagina 95]
| |
was gevolgd en wanneer hij, minder didactisch dan visioenair, zijn toekomstdroom een droom der toekomst had laten zijn. Nu verengde hij de grootsche, hallucinaire kracht van een idealistische conceptie tot een schommeling van vraag en aanbod, en een geloof werd een schaakspel: in hoeveel zetten is de bourgeoisie schaakmat? In drie zetten. Met de voorloopige mogelijkheid van een remise rekende hij niet: de, déze proletarische wereldrevolutie bracht het geluk. De afstand, die zijn verlangen, zijn hartstocht zou hebben vergroot, èn de vlucht van zijn dichterlijke realisatie daarvan, kromp onder zijn inzicht, dat de groote bevrijding zeer aanstaande moest zijn. Gorter had maar één doel, als mensch, als dichter, als pantheïst, als oproerling: het geluk, het algemeene menschengeluk; had hij zijn onleschbaar verlangen daarnaar, als naar een ver heil, tot de eenige drijfkracht van zijn gedichten gemaakt, dan had hij, met de heldere roekeloosheid, die hem eigen was, de verblin- | |
[pagina 96]
| |
dendste, meest-verbijsterende revolutionaire poëzie ter wereld geschreven, éen grootsch, meesleepend opruierslied.
Misschien moet men zelf althans enkele verzen van eenige intensiteit hebben geschreven om te begrijpen, hoeveel psychische en physieke kracht Gorter moet hebben verbruikt voor ‘De School der Poëzie’; door een zoo bovenmenschelijke inspanning en uitspatting van zielskracht en taal. Wat Gorter in de sensitivistische verzen van zichzelf en de taal heeft gevergd, grenst aan het moorddadige: hij heeft voortdurend, taalscheppend en emotioneel, op spanningen willen leven, die geen mensch en geen taal verdraagt. Hij heeft de taal zoo óver-sensiebel gemaakt, zoo onmiddellijk reageerend op zijn lijfelijke impulsen: angst, extase, verdooving en pijn, dat zij haar organische elasticiteit heeft verloren: hij heeft zichzelf en de taal ontwricht, ontzenuwd, ontzield. Vandaar de wanhoop en de verlamming van een deel dier gedichten. | |
[pagina 97]
| |
Zijn taal en scheppingsvermogen zouden alleen in jarenlang zwijgen hebben kunnen genezen. Verdoemd!
Allen zijn klein.
Geen is er groot.
Beter weg in den dood
Dan verdoemd met het kleine te zijn.
Gorter heeft, na de uitputting van zijn sensitivistische verzen, het organisch herstel van zijn scheppend vermogen niet afgewacht, en ik krijg sterk den indruk, dat ook dit ongeduld hem van de noordpool van panischen waanzin precies naar de zuidpool van betoomde innigheid dreef. In ieder geval geven de nagelaten gedichten een anderen Gorter dan al zijn vroegere werk, maar één trek bleef erin bewaard, de meest wezenlijke misschien; en wellicht blijkt zij hier, ondanks de poëtische verzwakking van een groot deel van dit werk, nog sterker dan vroeger. Ik bedoel zijn absolutisme, zijn rechtstreeksche onvoorwaardelijk- | |
[pagina 98]
| |
heid. Wat hij vroeger kon grijpen in de wervelstormen van hartstocht en razernij, verdooving en angst, zoekt hij hier in de uiterste stilte, in een diepen besloten inkeer; in een zachte genegenheid, ontstellend simpel van eenvoud. De onevenredigheid tusschen de plechtige afgemeten nuchterheid van zijn woorden, hun extatische bedoeling en de onnoozelheid van hun beteekenis, werkt soms ridicuul, maar zelfs als ze poëtisch volkomen mislukt zijn, zijn ze woord voor woord zuiver en echt.’ |
|