schriften, ook de politieke, vereischt is, spreekt vanzelf. Omgekeerd is echter de invloed van Gorters dichterschap op zijn leven, ook als politicus, niet te miskennen. Hoezeer hij zelf ook van deze laatste inwerking overtuigd was, bewijst het slot van de voorrede van 1897 bij ‘De School der Poëzie’: ‘Ik heb ze daarom “School der Poëzie” genoemd’, schrijft hij daar, ‘omdat het mij dikwijls voorkwam of het de Poëzie was, die mij leerde, hoe ik misschien tot beter inzicht en geluk komen kon.’
Ik ben in deze studie slechts in het voorbijgaan polemisch geweest en behandel de eenige kwestie van algemeen-polemischen aard in dit voorwoord. Het betreft een misverstand dat zich voordoet bij de socialistische kritiek. Deze heeft meermalen betoogd, dat burgerlijke critici niet of onvoldoende in staat zouden zijn een bevoegd oordeel te vellen over socialistische poëzie. Afgezien van het feit dat deze bewering zich uitsluitend voordoet