| |
| |
| |
Den Haag, 26 Juni 1934
Beste Snellen,
‘Soms liggen Nettie en jij bij elkaar.....,’ schreef je, en ziet, je hebt een profetische geest gehad, al is de situatie eenigszins anders! Want, schrik niet, of schrik wèl, maar wees in elk geval blij: Nettie is hier in Holland en heeft mij opgezocht: ze wil bij je terugkomen; er zwerft zelfs door Spanje een brief van haar, waarin ze verschillende dingen uiteenzet; ze wil niets meer met Wevers te maken hebben (en ik zou me sterk vergissen, als ze ooit iets met hem te ‘maken’ had gehàd!); ze is gezond, levenslustig, ze verlangt naar je, en, voordat ik verder ga, dit nog: het is mij een waar genoegen en tegelijk een bevrediging van perverse, doch voor jou nu niet meer geheel onbegrijpelijke lusten om haar jou persoonlijk aan te kunnen bieden, - ‘uit mijn handen’......
Maar laat ik alles rustig en in goede volgorde vertellen. Ik zat hier nauwelijks een dag, nog niet heelemaal bekomen van de verwijtende oogen van juffrouw de Broo en haar huilbui, toen ze dacht, dat ik nooit meer terug zou keeren, omdat ik het grootste gedeelte van mijn hebben en houden meenam naar den Haag (‘en iedereen zei, dat er door de crisis zooveel ingenieurs ontslagen worden aan de haven, - maar dan zullen ze meneer Solkes toch wel eerder ontslaan dan u, dacht ik altijd!’ - ‘Omdat hij ouder is dan ik, juffrouw de Broo?’ - ‘Nee, maar ik dacht, dat meneer Solkes niet zoo'n goeie ingenieur was...,’ - ziedaar het resultaat van mijn onzelfzuchtige bemoeiïngen!), - toen de piccolo bovenkwam met een visitekaartje op een tablet en de mededeeling, dat er in de hall een dame op me zat te wachten. In die éene dag had ik nog geen kans gezien vrouwelijke relaties aan te knoopen, - voor mij overigens wel wenschelijk, na de Schoolstraat, waarmee ik jou een tijdje geleden op stang joeg, en juffrouw de Broo, die voor mij de vereenigde afstompende werking vertegenwoordigt van overgave bij
| |
| |
voorbaat en een middelmatig beschavingspeil, daarbij partij trekkend van mijn medelijden, zin voor huiselijkheid en ingeschapen ridderlijke instincten, zoodat... Enfin, laat ik je niet langer tergen met de inleiding: Nettie was het, die ik in de hall vond, blonder en gebruinder dan ik mij haar had voorgesteld, en heelemaal jouw vrouw, en niets voor Wevers! Ik wist onmiddellijk, dat Wevers van haar nuchter gebleven was, en bovendien leefde ze, wat hier de doorslag gaf, en mij after all toch wel even verraste......
Ze kwam op mij af en we deden nog al officiëel. Daar er niemand in de hall was, konden we ongehinderd spreken. Na zich voorgesteld te hebben, viel ze met de deur in huis door mij naar jouw adres te vragen, zonder de minste toelichting verder. Met haar handen op haar knie, met wippende voet, bleef ze een beetje stijfjes voor zich uitkijken, zoodat ik, ook maar hautain, in mijn portefeuille begon te bladeren, alsof ik werkelijk je adres niet uit het hoofd wist. Al bladerend kwam ik op de gedachte, dat ik 't verdomde je adres te zeggen, als ze me niet minstens voor de helft in vertrouwen nam in zake Wevers. Daarom fronste ik mijn voorhoofd en bladerde verder, waarbij ik haar goed in het oog hield, ongemerkt. Maar er was weinig van onrust of ongeduld aan haar te bespeuren.
‘Ik zal naar boven moeten om onder mijn paperassen te zoeken,’ zei ik eindelijk, opstaand, ‘als ik Snellen's brief tenminste niet in Kinderdijk heb laten liggen.’
‘O, 't spijt me, dat ik u moeite veroorzaak,’ zei ze koel. ‘O, voor Snéllen heb ik dat wel over!’ zei ik glimlachend, en nog koeler. Toen ik me op weg begaf naar de trap, hield ze me met een gebaar terug.
‘Heeft hij u uit Spanje het laatst geschreven?’
‘Neen, uit Parijs,’ antwoordde ik werktuigelijk, hoewel dit niet eens waar was, en je mij alleen geschreven had, dat je er heen zou gaan! Wat blijft er over van de beroemde vrouwelijke list, wanneer wij mannen ons aan zulke overbodige domheden schuldig maken?
| |
| |
Onmiddellijk viel ze in:
‘O, dan weet ik het wel: Crébillon natuurlijk!’
Nu kon ik niet anders doen dan de bevestigende mimiek en gebarentaal volvoeren van iemand wien een naam te binnen schiet, maar inwendig was ik woedend, omdat ze me zoo gemakkelijk ontsnapte. Inderdaad had ze nu na een beleefd bedankje weg kunnen gaan, - en dat na alles wat ik me voor jullie getroost had aan lange brieven en zelfanalyse! Bijna werktuigelijk kwam ik in het offensief. ‘Ja, hij zit in Parijs, - namen van hotels onthoud ik altijd slecht. Hij schreef me nu niet bepaald vroolijk...’
‘Ik heb hem naar Toledo geschreven, van hieruit, en nu pas nog getelegrafeerd. Die brief moet hij dan waarschijnlijk nog krijgen, omdat ik maar niets van hem hoor,’ ontweek ze steeds nog iedere nadere uitlegging, luchtig en koeltjes; haar moed (of is ‘Unverfrorenheit’ beter?) bewonderde ik wel; maar mijn geïrriteerdheid werd er niet minder op, en dan was er nog zooiets als teleurstelling, omdat aan deze ontmoeting zoo echt alles ontbrak wat maar naar tragiek of een keerpunt zweemde. Tenslotte was zij toch de ‘opvolgster’ van Annie, het jongste offer van Wevers' duivelsritueel, ternauwernood den dans ontsprongen, en ìk zijn exorcist, die mij het laatste jaar voor niets zooveel moeite gegeven had als om hem te dwarsboomen. En toch was de werkelijke toedracht, Wevers' werkelijke nederlaag - want moest ik niet aannemen, dat Nettie de eerste vrouw was die er kans toe gezien had hem te weerstaan? - geheel buiten mij omgegaan. Het scheen wel, alsof er nu twée personen Wevers waren: de mijne op papier, door inkt bestookt - de háre lijfelijk overwonnen, en met hoeveel meer gemak en met hoeveel minder woorden. Dat die twee niets met elkaar gemeen zouden hebben, wekte een gevoel bij me op, dat ik nu achteraf niet anders duiden kan dan als de naijver van de eerlijke strijder.......
Om het over een andere boeg te gooien, zei ik hoogst ernstig: ‘Een mooie plaats, Toledo, vindt u ook niet?’
Ineens begon ze te lachen, meisjesachtig klaterend. In
| |
| |
een impulsief gebaar strekte ze haar hand naar mij uit als om mij vergiffenis te vragen; ze was vuurrood geworden onder het bruin; werkelijk een prachtvrouw, Snellen, maar moeilijk.
‘Het is niet aardig van me, meneer van Millingen, om u niet in vertrouwen te nemen na al die brieven die u aan Rudie geschreven heeft’, - klonk er spot in haar stem? zoo neen, dan duidden voor mij minstens toch de wóorden op spot, vooral gehouden naast de gedachte van zoo even, - ‘heeft hij u al geschreven, dat ik er met Lex Wevers vandoor was?’
De vraag stelde ze met alle zelfbeheersing, die ze, op dit punt gekomen, juist had moeten verliezen. Vooral de keuze van den naam ‘Lex Wevers’ was bewonderenswaardig. ‘Lex’ alleen zou te veel intimiteit verraden hebben en ‘Wevers’ had vooral aan mijn brieven herinnerd: door ‘Lex Wevers’ stelde zij Wevers als het ware aan mij voor ter hernieuwde kennismaking, en zoo vluchtig, dat ik hem niet eens van alle kanten bekijken kon. Ik zei haar nu maar, dat jij mij alles geschreven had, alles wat jij wist tenminste, en zweeg toen verder om haar aan het woord te laten. Maar zij bleef op haar qui-vive.
‘Ja, u had zooveel over zijn blauwbaardeigenschappen geschreven dat ik de verleiding niet kon weerstaan me daar eens zelf van te gaan overtuigen. - 't Viel niet mee,’ voegde ze er zorgeloos aan toe en begon met haar handtaschje te spelen.
Ik werd nu een beetje nijdig, en zei haar, dat ik dus eigenlijk de oorzaak was, dat jij een paar beroerde weken achter de rug had. Haar smeekend gezicht deed mij ervan afzien, van mijn overmacht verder te profiteeren; ik ried haar aan zoo gauw mogelijk naar Parijs te gaan en zoodoende een einde te maken aan het ‘experiment’, zooals ik het noemde, met een lichtelijk sarcastische intonatie, die zich moeilijk bedwingen liet.
‘Met experiment bedoelt u wat anders.’
‘Wel mogelijk....’
‘Lichtzinnigheid bijvoorbeeld....?’
| |
| |
‘Lichtzinnig grapje, - juist, maar dat Snellen heelemaal niet als een grapje opgevat heeft!’
‘Is hij erg boos?’
‘Meer bedroefd dan boos.’
‘O, maar dan ga ik heelemaal niet naar hem toe!’ begon ze rad te praten en met iets gemaakts in haar stem, dat maar matig bij haar paste, ‘hij mág niet bedroefd zijn, dat is spelbrekerij; ik heb hem wel nooit gezègd, dat 't spel was, anders had hij me niet laten gaan,’ - deze inconsequentie was bekoorlijk, maar te ingewikkeld om haar in het voorbijgaan te demonstreeren, - ‘en er is toch niets gebeurd tusschen.... tusschen....’
Ziezoo, het hooge woord was er uit, het teere punt, het belangwekkend en belachelijk alternatief tusschen de geslachten van - of - het - gebeurd - is - of - dat-het-niet-gebeurd-is, - deze rabulistiek van anatomie, vi-springmatrassen en uitgeknepen sponzen. Dat is zooiets als de waterproef voor heksen: zullen ze zinken of zullen ze niet zinken, en als ze niet zinken, zijn ze dan misschien tòch schuldig? Eigenlijk was ik op dat moment geladen met een onbarmhartige lachbui, maar tenslotte was het er mij niet om te doen haar onaangenaam te zijn, en ik zei:
‘Er is inderdaad nog niets gebeurd tusschen Wevers en uw man. Maar als ze ooit....!’
Haastig en dankbaar volgde ze mijn afdwalen met de woorden: ‘O, dan is 't maar goed, dat Wevers hier in Holland zit....’
Wanneer Wevers plotseling achter mij had gestaan en zijn hand op mijn schouder gelegd, ik had niet erger kunnen schrikken dan nu. Dit was het laatste waarop ik had gerekend. Even abstraheerde ik mij volkomen van Nettie's tegenwoordigheid; haar verbaasde oogen zag ik niet. Wevers was hier, ik zou hem kunnen ontmoeten als ik wilde.... Alles wat jij in je laatste brief schreef over de ‘wraak’ op hem die mij nog wachtte als levensopgave, de opgave om mij van hem (en van mijzelf!) te zuiveren, - te zuiveren met het mes, volgens jouw recept, al kan ik je hierin niet geheel volgen, en al
| |
| |
heeft me je uitsnijdtheorie altijd meer iets toegeschenen voor wratten en meeëters dan voor gewichtige organen - deze gedachte stoof duizelingwekkend snel op mij af om zich met andere invallen te vereenigen tot een plan, dat ik in minder dan tien seconden kant en klaar had. Voornamelijk werd het verband gelegd tusschen Wevers' aanwezigheid hier te lande en de rancune, die Nettie nog tegenover den ‘Blauwbaard’ gevoelen moest, haar behoefte om hem met triomf te toonen hoezeer ze zich bevrijd had van hem, of altijd al los van hem was geweest. Dié triomf meende ik in haar oogen te bespeuren, tezamen met de triomf over mij, omdat het niet ‘gebeurd’ was (of beter misschien: omdat ze me dit had durven vertèllen, zij het ook met een onafgemaakte zin). Uit al deze ingrediënten kristalliseerde het plan voor mijn ‘wraak’ scherp en helder uit. De eenige onzuivere kristalhoek, die er nog overschoot, hing samen met het volgende: als Nettie inderdaad van meening bleef, dat jij Wevers te lijf wilde, zou ze zoo spoedig mogelijk naar je toe reizen, en dan kwam er niets van de heele opzet terecht.
‘Maakt u zich overigens niet bezorgd, duelleeren zullen ze wel niet,’ begon ik, om dit punt zoo spoedig mogelijk veilig te stellen, ‘als ik het goed begrijp, wilt u niet naar Snellen toe, naar Parijs, voordat u antwoord van hem hebt en zeker weet, dat hij bereid is zich met u te verzoenen. Daar kunnen dus nog een paar dagen mee gemoeid zijn. In géen geval moet hij hier naar Holland komen, omdat hij Wevers dan tegen 't lijf zou kunnen loopen. U weet toch zeker, dat hij hier is?’
‘Ik heb hier afscheid van hem genomen,’ gaf ze ten antwoord, eenigszins verwonderd over mijn ondervraging. ‘Staat u nog in verbinding met hem?’
‘Niet in het minst. Hij denkt trouwens, dat ik naar Spanje terug ben...’
‘Heeft u zijn adres?’
Toen ik zag dat ze aarzelde (verdacht ze ook mìj van dwaze duelleerplannen?), bedacht ik ineens dat ik het
| |
| |
adres niet eens zou kunnen gebruiken, ook al vertelde ze het mij (dit moet voor jou duister zijn, maar het maakt deel uit van het ‘wraakplan’, en ik laat me het genoegen niet ontnemen je eerst verslag uit te brengen wanneer het volledig geslaagd is.)
‘Hoor eens, mevrouw Snellen,’ zei ik, nadat ik door een gebaar het adres als overbodig had bestempeld, ‘deze heele geschiedenis kan niet eindigen voordat wij met ons beiden Wevers een flinke afstraffing hebben toegediend, vindt u ook niet? Dit is een kwestie van sportiviteit. Hij heeft een lesje noodig dat hem heugen zal. Zooeven schoot me iets te binnen, dat misschien bruikbaar is, maar waarbij ù me moet helpen. U riskeert er niets bij, dat verzeker ik u.’
In spanning wachtte ik op haar reactie. Alles hing nu af van haar vertrouwen in mij, van haar bereidheid vooral om nog eens met Wevers in contact te komen, - want dàt zal ze natuurlijk wel dadelijk begrepen hebben: dit ‘lesje’ eischte van haar, voor het laatst, nog een zekere persoonlijke inzet. In het uiterste geval kon ik, wanneer ze niet op mijn voorstel inging, dreigen jou naar Holland (én Wevers!) te laten komen, maar dit zou bedenkelijk veel op chantage geleken hebben, met altijd een kans, dat ze dan nòg weigeren zou. Ik meende echter te zien, dat mijn beroep op haar sportiviteit zijn uitwerking niet had gemist, en ging in die geest nog even door:
‘U zult het met me eens zijn, dat u me iets schuldig bent. Rudie heeft me volledig in vertrouwen genomen, en ù scheept me af met een praatje over Blauwbaard! - Maar ik neem 't u niet kwalijk!’ vervolgde ik haastig, toen ik haar opgetrokken wenkbrauwen bemerkte en weer die kleur onder het bruin, ‘mits u me behulpzaam bent bij dit kleine plannetje, waarbij u niets op het spel zet dan een paar dagen uitstel van de verzoening in Parijs. Misschien mislukt het, ook dan verliest u er niets bij. Bijzonderheden moet ik nog uitdenken; voordat we er mee beginnen, zal ik u natuurlijk volledig inlichten over de rol die u te spelen heeft en de geheele gang van zaken.’
| |
| |
Hieraan voegde ik nog iets toe over Wevers' occultisme: dat ik hem aardig doorzag op dit punt, dat mijn wraakplan tevens een ontmaskering beoogde die haar ongetwijfeld boeien zou... Toen ze lachend antwoordde, dat ze van die duivelskunsten anders niet veel had gemerkt, begreep ik dat haar weerstand aan het slinken was. Maar om vast te stellen, dat van al de motieven, die haar tenslotte tot een voorloopige toestemming noopten, gewone vrouwelijke nieuwsgierigheid het sterkste is geweest, dáarvoor behoeven we geen psychologen te zijn, wel?
Het spijt me, Snellen, dat ik jou al evenmin inlichten kan over de bijzonderheden van de ultieme afrekening. Deze afrekening is pas aardig als afgerond geheel, en, zooals ik al zei, in détails weet ik het zelf nog niet. Doe me in ieder geval het genoegen, en blijf in Parijs totdat Nettie bij je komt: hier kun je de boel alleen maar bederven. Schrijf haar een kalme, verzoeningsgezinde brief, en vooral: schrijf ook mij dadelijk terug, opdat ik zeker ben van je afzijdigheid, de eerste vier of vijf dagen. Van niets heb ik zoo'n indruk van ontwijfelbare zekerheid verkregen als van Nettie's ‘reinheid’, en alleen mijn detectiveneigingen, die jou zoo schijnen te hinderen, zouden mij er toe kunnen bewegen de hotelrekeningen te inspecteeren in Barcelona, Parijs, of waar ze verder met onzen beminnelijken schoft geweest mag zijn. Neen, werkelijk, besmeurd heeft Wevers haar niet: ik heb trouwens zelden een vrouw ontmoet die zoo weinig de gedachte wekt aan ‘smoezeligheid’. Zelfs geloof ik, dat ze het daarin nog wint van Annie, die, in mijn herinnering althans, meer en meer de schijn heeft aangenomen van een zekere lijdzaamheid, beurschheid, - of is dit de projectie van wat ik zelf van haar maakte, indien het al niet op simpele rancune berust? Misschien is het ook een van de diepere oorzaken waarom ik nooit serieus moeite deed om haar terug te vinden: ze was toen van Wevers, zìjn indrukken stonden in haar, zijn tanden. En wat nòg, indien ik daarvan had afgezien en haar teruggenomen
| |
| |
had zooals zij was? Altijd immers zou Wevers op den achtergrond gebleven zijn, in welke nieuwe verhouding ook! Zoo niet in werkelijkheid, dan toch in mijn verbeelding, - èn in de hare. Daarbij kwam, dat ik ernstig rekening moest houden met een onderscheppen van mijn brieven door hem, terwijl hij ook háar zeer goed verhinderd kan hebben te schrijven. Dat Annie naar mij terug wilde en niet durfde om mijn veronderstelde afwijzende houding, - zooals Wevers jou heeft trachten wijs te maken, - heb ik vroeger al bestempeld als willekeurige zwendel. Tot haar familie had ik altijd in een zeer koele verstandhouding gestaan, die er niet beter op werd, toen ze van mij vandaan was; bekrompen bureaucraat als hij was, scheen haar vader Wevers en mij over één kam te scheren, de schuld van haar vertrek zelfs uitsluitend bij mìj te zoeken, en jij, die nu alle omstandigheden en de heele voorgeschiedenis kent, zult wellicht bij jezelf denken, dat in dit geval domme bekrompenheid de plank niet eens zoo ver misgeslagen had.... Van haar moeder ging weinig uit. In elk geval hebben zij me nooit eenige inlichtingen over Annie verstrekt, de overige familieleden evenmin. Maar het spreekt vanzelf, dat er anderen waren, die praatjes colporteerden; spoorloos verdwijnen kan men nu eenmaal niet, en, al heb ik er in mijn vorigen brief over gezwegen, omdat het niet van héel veel belang is, nu en dan bereikten mij langs allerlei omwegen berichten over haar en over de plaats waar ze woonden, meestal in het Zuiden van Europa, waar Wevers verschillende ingenieursbetrekkingen heeft bekleed. Er kwamen dan wel tijden, dat ik met de verleiding te strijden had hen achterna te reizen, vooral als mij overgebriefd werd, dat Wevers haar ‘mishandelde’ (dit geloof ik niet), dat ze melancholisch geworden was, en zoo meer. Maar, afgezien nog van de moeilijkheid om me uit mijn werk los te maken, en de verschillende amourettes die mij in die dagen
schadeloos stelden en tegelijkertijd toch ook weer bonden, was het in hoofdzaak de geweldige opluchting van Wevers verlost te zijn, die
| |
| |
mij totaal verlamde wanneer ik aan die opwellingen gehoor wilde geven! Wevers had mij Annie verschaft, Annie verschafte mij nu, met een nog veel grootere, en bijna mathematische zekerheid, de afwezigheid van Wevers, de absolute waarborg, dat hij mij nooit meer onder de oogen zou komen, en dat was mij misschien nog meer waard dan háar bezit. Vooral in verband met haar zwaarmoedigheid kwam het bericht van haar zelfmoord voor mij niet onverwacht, ook als ik er soms nog aan getwijfeld mocht hebben, of hij met haar hetzelfde voor had als met die anderen. Verwonderen doet me alleen, dat hij zoolang ‘geduld’ met haar gehad heeft. En dan rijst vanzelf de vraag, de omgekeerde van die jij je stelde: heeft híj soms van háar gehouden? Was het meer dan berekenend sadisme, dat hem haar van mij deed weglokken, heeft hij gelogen, toen hij zei, dat ze hem geheel koud liet, op die gedenkwaardige avond in Delft, op zijn kamer? En wat wàs het dan: werkelijke liefde, of competitie met mij, of vereenzelviging met mij? Misschien alles door elkaar, en nog veel meer, een onontwarbaar labyrinth, waarin hij zelf niet eens de uitweg geweten zal hebben. Zooveel is zeker: je hebt volkomen gelijk, waar je zegt, dat ze beiden onverbreekbaar aan elkaar gekoppeld zijn in mijn bewustzijn - jou en Nettie laat ik nu maar buiten beschouwing - onverbreekbaar, met alle psychische raffinement dat zich denken laat, werkelijk een ‘klassiek’ geval van de traditioneele driehoek. Buiten en behalve mijn ‘wraak’ lokt me dan ook vooral om te weten te komen, of Wevers dat op dezelfde manier voelt. Maar neen, hij voelt niets, de comediant, - en wellicht heeft hij Annie indertijd zoo ver gekregen óok niets meer te voelen. Mogelijk is dat zijn troef bij zoo'n zelfmoord-op-bevel: de vrouwen het besef te schenken, dat ze leeg zijn, wezenloos, onwerkelijk, marionetten (en niet eens meer van zijn wil, wat hun toch nog een zekeren
inhoud geven zou, maar zonder eenige afhankelijkheid of steun meer: wèggesmeten marionetten, met alle draden doorgesneden), - en dan is er nog maar een klein
| |
| |
duwtje voor noodig om iemand het water in te krijgen.... Ik geloof het hierbij te moeten laten. Veel van wat ik als antwoord op je brief nog te zeggen heb wordt overbodig door de aanstaande verzoening. Reken dáar in ieder geval op: er is geen schijn of schaduw van twijfel, dat Nettie onmiddellijk bij je terugkomt, zoodra ik mijn ‘wraak’ gehad heb. En heb jij me die zelf niet willen aanpraten?
Met hartelijke groeten, je
Evert van M.
|
|