weest, en behalve Montserrat, de Greco's, en de natuur, die tenslotte overal mooi is, heb ik geen indrukken van beteekenis meegenomen. Het volk is er een, dat eeuwen dood reeds, plotseling aan 't rotten en 't gisten is geslagen, interessant voor een technoloog, maar niet voor een c.i. zooals ik. Dan: de señorita's waren mij te koolachtig; dat zwart zou je er ook wel af kunnen vegen of krabben, meende ik, en dan met die Moorsche vadsigheid er over heen: op hun dertigste jaar al ingebalsemd onder het masker van een vervette jeugd: een typisch statisch volk. Oude gebouwen, ruïnes, Moorsche incluis, doen mij alleen wat in het daarbij passend milieu, in een of ander natuurhoekje, waar de tragiek der vergankelijkheid beter wordt gedemonstreerd dan door asfalt, versch gepoetste Spanjolenschoenen en corridaplakkaten. Een ruïne is een vanzelfsprekende overgang tusschen organisch en anorganisch, natuur en menschenwerk, chaos en orde, maar zoo'n kathedraal van Burgos in die omgeving is een kunstmatig geconserveerde antiquiteit, net goed genoeg om onder een stolp te zetten met een kaartje erbij.
Nu ik hier op doorga, valt me in eens in, waarom ik met jou nooit intiem ben geworden. Het schijnt me toe, namelijk, dat ik aan menschen een soortgelijken maatstaf aanleg, en dat ik me pas zonder voorbehoud voor iemand interesseeren kan, die eveneens een tusschenvorm vertegenwoordigt, iemand die niet gemakkelijk te classificeeren valt. Wat jou betreft: ik bedoel daarmee allerminst dat ik je onbeduidend zou vinden, maar je bent éendimensionaal, je valt niet af en toe in afgronden van je zelf (die er misschien wel zijn), je zult nooit raadsels opgeven en wellicht ook geen raadsels oplossen, je bent óf een stijlvol gebouw, tot in je brieven toe, zooals nu al weer blijkt, of een (in laatste instantie niet minder stijlvolle) bergtop; de overgangen daarentegen, de buitenbuurten, de gezellige omwegen, de zelfkant, de zwijnenkotten, in één woord: al het klein en geniepig gedoe daar waar de mens op de natuur botst, en zich, in en door