uitgericht - en het heeft mij niet enkel verdroten, het heeft mij vermoeid, het heeft mij meer vermoeid dan ik zelf heb geweten. Ik ben op dat punt ontgoocheld, teleurgesteld en ik ben ermee klaar. Ik heb de illusie niet overwonnen, dat er eenmaal ook in Holland een jeugd zal zijn, hoewel ik omziend, niets zie, niets hoor, niets meer hoop - tenzij tegen alles in, maar ik denk er niet aan nog eenmaal mijn kracht te verspillen in een richting, die proefondervindelijk niets dan ellende oplevert: uitputting en teleurstelling bij mij zelf - en de onverschilligheid heeft zij niet weggevaagd, nauwelijks verminderd, nauwelijks aangetast. De honden, eerwaarde pater, hebben hier zulke afschuwelijk-gevoelloze huiden, dat mijn zweepslag ze hoogstens gekitteld heeft, maar nimmer gestriemd - en ik verzeker u dat de karwats goed was en dat ik met hartstocht sla.
Ik begrijp wel, dat het voor velen een aardig gezicht is geweest: dien razenden ‘kroonprins’ te zien ranselen als een gek, een Quichote, maar misschien begrijpt u dat niets mij zo pijnlijk was als te ranselen onder het geamuseerd toe-zicht van het publiek en dat niets mij zo heeft teleurgesteld als de onveranderlijkheid, in lauwheid en traagheid en onbezieldheid, van mijn generatie en bloc, van mijn jeugd, die honderden jonge mensen had moeten omvatten en die er nu nog hoogstens éen tiental telt. Ik heb gedaan wat ik kon. Ik heb het recht, in die richting, te zwijgen - en ik zwijg, ik zwijg als een mof.
Ik begrijp volkomen, dat uw vraag deze uitwerking, op mij-zelf ten minste, niet bedoeld of voorzien heeft, maar zij heeft mij gegriefd; zij heeft iets in mij wakker gemaakt van mijn ontgoocheling van voor enkele jaren, die ik vrijwel te boven was - en dit had u kunnen en dus moeten voorzien.
Is het vitalisme dus dood? Het vitalisme, als theorie van de vitaliteit, als ideaal van een krachtige jeugd, ontstaan in mij, omdat in de werkelijkheid die vitaliteit er niet was, ja dát vitalisme is dood. Het is een phase van mijn leven geweest, een wanhoopskreet, een leus van bezieling, een machtspreuk, een toverwoord - maar het is geheel zonder werking gebleven dan dat het mij van mij-zelf heeft vervreemd. Heb ik dus het recht om het vitalisme, uit vitalisme, uit lijfsbehoud, te laten sterven en dood te verklaren, of niet? En u zegt hoop ik niet: u spreekt te zeer van en over en uit u-zelf, ‘Prince Charming’, want dan antwoordt de ‘prins’, aan wiens charme u nu misschien twijfelt: ‘inderdaad, le vitalisme c'était moi.’