23
Twee generaties. - De poëzie van mensen als Keuls, Besnard, Jan van Nijlen, Van Eyck en Aart van der Leeuw wordt romantisch genoemd. Beter is de term: romantisch-classicistisch. De romantiek slaat op het aarde-ontstijgend verlangen, het classicisme vooral op den vorm, in den prosodischen zin van het woord. Het werk der na hen gekomenen, de modernen, kenmerkt zich niet alleen door een vrijeren vorm, maar wat de materie betreft vooral door een handtastelijk concretisme, door een nerveuzer en agressiever reactie op de aardse en dagelijkse realiteit, door een harde polyrhythmiek, door een gecompliceerde - niet meer melodieuze, niet meer donkerglanzende - muziek, door een op snelle associatie berustende plastiek, door een uitdrukkingskracht, die zich niet allereerst bekommert om traditionele harmonie en niet minder traditionele schoonheid.
Men stelt zich intussen de zaken verkeerd voor als men denkt, dat de poëzie, nadat haar voorlopige toekomstrichting van het romantische naar het moderne was omgebogen, geen terugsprongen meer zou hebben geduld naar haar voorlaatste phase. Het tegendeel is waar. Sinds de novaties, die hier ontstonden sinds Van den Bergh ‘De Boog’ publiceerde en Nijhoff ‘De Wandelaar’, manoeuvreerde allereerst Nijhoff zelf van het nerveuze en schrille toenmalige modernisme terug naar het glanzende, geëquilibreerde classicisme van ‘Vormen’; Hendrik de Vries had van den aanvang af affiniteiten met verre verledens