21
Cendrars is een zwerver, een dier grote cosmopolitische avonturiers dezer jaren, die de onrust meeneemt op steamers en karavanen. Zij duiken op, voor zichzelf onverwacht, een avond in San Francisco, terwijl een vrouw hen wacht dienzelfden avond in Bordeaux. Hun leven is snel, scherp en gedecideerd; hel en veelkleurig. Kris en kras oversneden met de tekens en merken van dertig culturen, eilanden, liefdes en woestijnen. Hun hart is een paspoort, bont en verward en vaag overstempeld. In een verrukkelijk enerverend tempo doorkruisen zij werelddelen, revoluties, mensenlevens en ideologieën. Zij veroveren verten en verlaten die; zij veroveren steden, zwart en brandend in den avond en trekken verder, den volgenden morgen; de herinnering verkoolt en verwaait als as in den schemer.
Ik geloof dat slechts enkele onder de zwervers behoren tot ‘les vrais voyageurs qui partent pour partir - coeurs légers, semblables aux ballons’ - want de drijfveer hunner tochten is angst, de reislust zelf een gedrevenheid en de reis zeer zichtbaar een vlucht. De tourist blijft romantisch, hij ontvlucht zichzelf en de wereld niet meer al-ijler en zwevender naar den hemel, maar haastig en radeloos van einder tot einder, van stad tot stad. Slechts het aspect is veranderd: de koele, feilloos-gemechaniseerde moderne verkeersvorm, de mathematische berekende orde der verbindingen en vertakkingen wekken den indruk van een volkomen levensbeheersing, van een streng utilistischen stijl. Maar het hart, daarachter, vitaal maar volkomen ontredderd, zwerft van ontgoocheling naar ontgoocheling in een verwilderden, somberen angst - en het einde is weemoed, veel weemoed.