Het manco waarop ik doel en dat ik nog nader omschrijven zal, komt nauwelijks voort uit het feit dat men hier heeft te doen met een z.g. ‘objectieven’ roman, al houdt het er enig verband mee. Ook een objectieve roman moet, om waarde te hebben, het ‘stigma’ dragen van een persoonlijk avontuur. De vraag of dit avontuur ‘subjectief’ of ‘objectief’ wordt verbeeld, is een kwestie van ondergeschikt belang. Het is zeer goed mogelijk, dat een schrijver volkomen schuil gaat in zijn verbeelding, terwijl hij er toch onloochenbaar in aanwezig is, terwijl omgekeerd een met de uiterste subjectiviteit voorgedragen gegeven zonder een zweem van persoonlijkheid kan zijn; en hoewel stijl, compositie, verteltoon, beschrijving en psychologie het onmiskenbaar teken dragen van Vestdijk's boeiend en samengesteld talent, mist men hier in wezen dien volstrekten inzet, die zijn andere romans, ook voor zover men die afwees, het ‘stigma’ verleende van zijn volle aanwezigheid.
Ik stel dit voorop, omdat deze kwestie voor mij den doorslag geeft bij iedere lectuur; wie een ander beslissend criterium heeft, zal dit boek ongetwijfeld met niets dan bewondering lezen - een bewondering die ik deel. Ik vraag mij zelfs af, wie in ons land, en niet alleen onder jongere schrijvers, in staat is tot een dergelijk werk. De vaart, de originele plastiek, de spelende zekerheid waarmee een bibliotheek aan kennis, zonder iets van vertoon, vooral ook in de theologische discussies, verwerkt wordt, de greep op een tijd, die zonder archaïseren wordt opgeroepen alsof men er tijdgenoot was, dit alles verraadt qualiteiten die men alléen bij Couperus vindt en dan nog slechts in het allerbeste van zijn historische werk, dat doorgaans niet in de schaduw kan staan van zijn hedendaagse romans. Maar - ‘Prinses Orsini’, ‘De Pestilentie van Katwijk’, Van Lennep, ‘Warhold’, ‘Oranje’, ‘Rembrandt’, Van Praag, ‘Simcha’ zelfs - het valt stuk voor stuk in het niet tegen deze prestatie. ‘Het vijfde Zegel’ is na Couperus' ‘De Komedianten’ de beste hollandse historische roman, dien ik ken - het kan zich meten met Neumann's ‘Der Teufel’, met Regler's ‘Die Saat’, met Heinrich Mann's ‘Die Jugend des Königs Henri IV’.
Ik geloof dat Vestdijk door concentratie van zijn verhaal op een paar honderd bladzijden het bezwaar dat ik hier heb geopperd had kunnen voorkomen. Want hoewel alles in de intrigue van dit boek zijn betekenis heeft, het had ook met veel minder gekund en het had er per se door gewonnen. De kern van zijn