A. van Collem 1858 - 13 October - 1928
Ik ken Van Collem niet, maar hij zou mij persoonlijk stellig zeer sympathiek zijn: wel zouden wij zonder twijfel in duizend quaesties vijanden zijn, maar ik vertrouw, dat in dit geval een persoonlijk verband daardoor niet zou worden geschaad. De aantrekkingskracht die van hem naar mij uitgaat leeft in zijn élan, in zijn zwellenden hartstocht, in zijn vurig pathos, als men dat woord in zijn goeden zin wil verstaan. Want werkelijk vuur, fel wit vuur is zo uiterst schaars in dit sombere land, dat men er alle ideologische antithesen snel door vergeet. Van Collem heeft en is vuur.
Ik ben, ook van de bloemlezing, die ik onwillekeurig al herlezend in zijn gedichten tezamenschiftte vandaag geen bewonderaar meer. Ik stuit voortdurend op een breuk tussen wereldbeschouwing en poëzie, op sentimentele melo-dramatiek, op grofheid, op kakelbonte over-weelderigheid, op mateloos-overschroefde grootspraak-en-pathetiek: er is een oosterse, overluide veelkleurigheid en veelstemmigheid in, die mij onverwerkt en onverwerkbaar lijkt en die onze westers-genuanceerde gevoeligheid kwetst.
Toch is Van Collem een figuur, die ook de jongere dichters boeit, zoals naast hem, of recht tegenover hem, Adwaïta dat doet. Zij beiden staan buiten het organisch-historisch verband, als dat bestaat, waarin men de nederlandse dichtkunst sinds '80 ging zien. Zij zijn geen overgangs-figuren, zoals men dat noemt, maar letterlijk out-laws, boven of buiten de wet, historisch zowel als poëtisch. Deze ongelegaliseerde uitverkoren-of-uitgestoten positie ommuurt hen in eenzaamheid, in een zichzelf omringende afgelegenheid, die ons boeit.
Doch het meest boeit mij in Van Collem zijn primitieve drift, zijn vurige, broeiende kracht, zijn koppige hitte, zijn onuitroeibaar élan. Er zijn misschien revolutionairen in ons land; er zijn enkele z.g. revolutionaire schrijvers en schrijfsters van verzen of wat daar van buiten op lijkt, er is éen vrouw, die grote gedichten schrijft, maar er is slechts éen revolutionair dichter; er is er slechts éen, die niet alleen de revolutie begeert of voorspelt en de massa aandrijft dit droombeeld te realiseren, maar wiens poëzie, niet enkel om haar richting of ideologischen inhoud, maar in haar wezen en bloed revolutionair, revolutie is. Dat is, in haar toppen, de poëzie van Van Collem. Ook daar-