en ingetogen tegenover haastige kwisters met een gevoel dat hem een voorbarige toenadering scheen, slordig en vluchtig. Hij was teruggetrokken bij overlopende genegenheidsgestes en stug afwerend bij radde en gladde vriendelijkheid. Maar zijn hart was achter het pantser van zijn gedrag een vlam, ‘eine Feuerseele’, zegt een van zijn vrienden.
Van dit alles, dat is van zijn aard en van het karakter des tijds, voor zover hij dat deelde, vindt men den weerslag terug in zijn werk en zijn stijl. De tijd was woelig, gespannen en kenterend: een jong geslacht brak zich baan, een snelle wil sprong vooruit om een nieuwe, aardse werkelijkheid te veroveren. Daarin stak een hoogmoedige kracht en de prachtige meeslepende geestdrift van alle jeugd - behalve de onze, die van vandaag -, de trillende veerkracht, de durf en de overmoed. Daarin spookte naast Sturm- und Drang-elementen ook de romantisch-dwepende Weltschmerz nog rond; daar lagen aanzetten in tot een over-plastische vrijmachtigheid en een overdrastische vrijmoedigheid, waarvoor naturalistische expressionisten van heden zich niet hoefden te schamen en de flikkerende cameleontische weerschijn ener relativistische nervositeit.
In Büchners stijl leeft dit alles: een felle, abrupte zakelijkheid, een nuchtere, klare aanschouwelijkheid, soms plotseling doorbroken door een wild, barok visioen, dat zijn onrust verraadt en zijn nauwelijks verbeten angst [zo springt in een te strak gespannen uurwerk plotseling een veer los], een korte, gedrongen slagvaardigheid, een zweepslag, een knal. Dit vooral tekent hem scherp: deze gejaagde voortvarendheid, deze haastige adem van wie snel een steilte beklimt, deze drift, die gedrévenheid is. Zo is heel Büchners werk: een snel, krachtig opgezet plan, een driftig, stoutmoedig ontwerp, een greep, een fragment.
Ik geloof, dat het voorgevoel vroeg te zullen sterven hem altijd, veel meer en veel vaker dan hij dat uitte, gekweld en opgejaagd heeft; dat hij, vóordat het einde hem zou overvallen, den tocht door het leven spoorslags versnelde, en niet om de vreugde der snelheid alleen, maar om een gróót landschap te zien; om nog snel, vóor den avond, een top te bemeesteren, want bergen en toppen hadden voor alles zijn liefde. Er woelde een rustloze vitaliteit in dit hart. Vandaar deze jacht, deze springende snelheid, dit ongeduld; vandaar deze nijdige, afgebeten zakelijk-