De anatomische les
(1926)–H. Marsman– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
AAN D.A.M. BINNENDIJK | |
[pagina 2]
| |
‘L art restitue le paradis en figure: non dans la vie, non dans l'homme, mais dans l'oeuvre faite.’ | |
[pagina 3]
| |
[pagina 5]
| |
Ik koos, bij de samenstelling van dezen bundel, uitsluitend die stukken, waarin het licht vooral valt op de beschreven figuur. Daardoor vervielen de kleinere critieken, die - ook wanneer zij als zoodanig nog te handhaven waren - dikwijls meer kenmerkend bleken voor mijzelf dan voor mijn gegeven, terwijl naar ik hoop de opstellen, die hier nu volgen, ten eerste en ten volle den betrokken dichter doen gelden en alleen in de wijze van ervaren en schrijven, niet in den materieelen inhoud van een toch altijd uiterst persoonlijk en betrekkelijk en wisselend oordeel, iets verraden, en veel verbergen van den schrijver. Daardoor vervielen vooral de critische fragmenten en orakelspreuken, de apodictische aforismen en thesen, die helaas velen, en geheel onbedoeld! grijsaards en knapen, een ergernis zijn geweest. <Wie zijn hier kindscher, grijsaards of knapen?> Onnadrukkelijk beteekent die schifting natuurlijk intusschen wel degelijk een oordeel, want juist nu ik de uitsluitend- of overwegend-critische stukken vervallen liet, moesten de hier-besproken figuren stuk voor stuk díchter zijn. De mate, waarin dat m.i. het geval is, verraadt zich voortdurend op | |
[pagina 6]
| |
velerlei wijze, maar is zonder diepgaand belang.
Ik wilde wel, dat mijn inzicht en de hier beschikbare ruimte mij toelieten scherp en zoo volledig mogelijk de verhoudingen vast te leggen tusschen leven en kunst eenerzijds en de aesthetische, vitalistische en moreele normen anderzijds, maar dat is niet het geval. Ik kan echter niet nalaten, de eerste, meest elementaire, meest primitieve imperatief ook hier te herhalen: houd het leven in stand <niet alleen om zichzelf> en verwerp álles, aarzelloos álles, wat het sloopt of verminkt.
***
Iemand vertelde: - Eens is mij gebleken, dat één mijner woorden er toe bij heeft gedragen, dat een man, in wien het leven zoo onweerhoudbaar daalde, dat hij zich wegwierp in een hoek en het zwarte laken over zich heen trok... huiverde, opstond en langzaam, langzaam begon te loopen, de zon tegemoet. En toen iemand hem vroeg, verblind door zijn loop, die - later, veel later - een schrijdend licht was geworden, waarheen | |
[pagina 7]
| |
hij zich haastte, groette hij hem met een diep, helder antwoord: ‘Ik heb den witten engel gezien op den ringmuur des duisters. Ik ben onderweg tusschen twee Paradijzen’ -
Ik wil ervaren, wat hij ervoer. |
|