de honden er niet bij zouden komen. Een kwartier later lag hij gerust in slaap. Den volgenden morgen was Willem ook weer de eerste, die opstond en met luid gejuich zijn buit vertoonde; maar de oude Flink schudde daarover tegen verwachting verdrietig het hoofd.
‘Gij hebt zeer verkeerd gedaan, Willem,’ zeide hij, ‘met u buiten mijn weten aan een zoo groot gevaar bloot te stellen. Als gij besloten hadt uit visschen te gaan, waarom hebt ge mij daar dan niet iets van gezegd? Ik zou dan meegegaan zijn. Gij zegt zelf, dat de visch u bijna in 't water had getrokken. Verbeeld u nu eens, dat dat werkelijk gebeurd was; dan waart gij verloren geweest, want de rotsen zijn zoo hoog en steil, dat gij er niet uit hadt kunnen klauteren, voordat een haai u gepakt had. Stel u nu maar een oogenblik het verdriet voor, dat gij uw vader en allen, die u zoo liefhebben, veroorzaakt zoudt hebben. Verbeeld u de droefheid en de vertwijfeling uwer arme moeder, als ze dat bericht ontving en gij niet meer te vinden of te zien geweest waart.’
‘Ik begrijp 't nu wel, ik deed heel verkeerd, Flink; maar ik wilde mijne goede moeder zoo graag eens verrassen.’
‘Dat is reden genoeg voor ons om u uwe onbedachtzaamheid te vergeven; maar doe het toch niet weer. Geloof mij, ik ben altijd bereid en gewillig om overal met u mee te gaan. En nu geen woord meer van de zaak. Niemand moet vernemen, in welk gevaar ge verkeerd hebt, want nu is alles toch gelukkig voorbij. En gij zelf, mijn jongen, moet het een oud man ook niet kwalijk nemen, dat hij u eens een beetje hard beknort.’
‘Neen, waarlijk, Flink, dat komt niet in mijn hart op, want ik weet immers, dat ik onberaden gehandeld heb; maar ik dacht volstrekt niet dat er eenig gevaar aan verbonden was.’
‘Daar komt uwe moeder uit hare tent,’ zeide Flink. ‘Goeden morgen mevrouw! Wel gerust? Nu zult ge niet raden, wat Willem van nacht voor u gedaan heeft. Kijk hier, daar hangen twee bazen van visschen, waaraan wij heerlijk smullen zullen - dat verzeker ik u.’
‘O, daar ben ik recht blij mee!’ riep mevrouw Wilson. ‘Thomas, kom toch eens gauw hier! Hebt ge wel zin in gebakken visch?’
‘O, die lust ik zoo graag!’ zei Thomas.
‘Kijk dan eens daar aan den tentstaak.’
Sinjeur Thomas klapte in de handen, danste als een dolleman in het rond en hield niet op te roepen: ‘We eten gebakken visch van middag, - Caroline, gebakken visch! Gebakken visch, zooveel we maar lusten.’
Na het ontbijt trokken allen naar het bosch, waar Flink de boomen gekapt had, en namen onderstel en raderen en een paar stevige touwen