Antwerpen in de tijd van de Reformatie
(1996)–Guido Marnef– Auteursrechtelijk beschermdOndergronds protestantisme in een handelsmetropool 1550-1577
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
Zicht op Antwerpen vanuit het zuiden met op de voorgrond het Spanjaardenkasteel. Uit G. Braun en F. Hogenberg, Civitatis Orbis Terrarum, 1572. (Antwerpen, Stedelijk Prentenkabinet)
| |
[pagina 9]
| |
In een brief van 29 februari 1568 noemde de hertog van Alva Antwerpen ‘una Babilonia, confusión y receptáculo de todas sectas indiferentemente’ en ‘la villa más frecuentada de gente perniciosa.’Ga naar eind1 De Spaanse theoloog Benito Arias Montano was evenmin mals in zijn oordeel en klaagde over de verderfelijke invloed van de haast ontelbare sekten die zich in Antwerpen ontwikkeld hadden. Hij noemde daarvan ‘luteranos, zwinglianos, anabaptistas, calvinistas, adamistas, libertinos, ateistas y otras pestilencias innumerables.’Ga naar eind2 Een Spaanse soldaat die in 1585 deelnam aan de belegering van het opstandige Antwerpen, beweerde dat de stad wel zeventien verschillende religies en 94 sekten telde.Ga naar eind3 Natuurlijk hebben we in deze drie gevallen te maken met personen die de niet-katholieke religieuze stromingen door een sterk vijandige bril bekeken. Bij hun beschrijving van al deze nieuwe stromingen schrokken zij er niet voor terug om de overdrijving tot een stijlfiguur te verheffen. Toch kunnen we uit hun getuigenis afleiden dat het protestantisme in Antwerpen bijzonder veel weerklank vond en er zich in diverse varianten uitte. Professor h.g. Koenigsberger noemde de Reformatie het centrale gebeuren dat de eerste helft van de zestiende eeuw domineerde.Ga naar eind4 Vele West-Europese steden werden beroerd door de drang naar religieuze vernieuwing. Op sommige plaatsen maakte de hervormingsbeweging zich op rustige wijze waar en kreeg zij de steun van de lokale overheid, elders zorgde zij voor verscheurdheid en conflicten binnen de stadsmuren. Sinds de Duitse kerkhistoricus Bernd Moeller in 1962 zijn invloedrijke boek Reichsstadt und Reformation publiceerdeGa naar eind5, is het onderzoek naar de stadsreformatie uitgegroeid tot een druk en internationaal beoefend genre. Dat het onderzoek zich sindsdien sterk verruimd heeft, mag blijken uit een aantal topics die de jongste decennia op de voorgrond traden, zoals de lekenvroomheid aan de vooravond van de Reformatie, de rol van het gedrukte | |
[pagina 10]
| |
aant.
Het onderzoek naar de stadsreformatie is in elk geval de grenzen van een enge kerkgeschiedenis en van confessionele betrokkenheid ontgroeid. Er is een algemene tendens om het reformatiegebeuren te situeren in een ruime maatschappelijke context. Meer traditioneel gerichte kerkhistorici lieten zich naar aanleiding van deze evolutie meer dan eens ontvallen dat de Reformatie op die manier gereduceerd wordt tot een sociaal fenomeen, terwijl de zo belangrijke religieuze factor onvoldoende tot zijn recht komt. Heiko A. Oberman, een groot specialist van het laatmiddeleeuwse en zestiende-eeuwse theologische denken, typeerde de nieuwe oriëntatie in het vakgebied van de reformatiegeschiedenis als volgt: ‘Methodisch bedeutete das die Interessenverschiebung vom Individuum zur Gruppe, von der Biographie zur Prosopographie, vom Traktat zur Steuerliste, von gesammelten Werken zu gesammelten Akten. Kurzum: die Erhebung religiöser und ideeler “Grundwerte” verlagerte sich zur Bestimmung sozialer und politischer “Faktoren” und “Abläufe”.’Ga naar eind7 Het is evident dat er geen conflictverhouding hoeft te bestaan tussen de religieuze en de sociale geschiedenis. Beide disciplines moeten elkaar aanvullen. Het is perfect mogelijk het religieuze gebeuren ernstig te nemen en het tegelijkertijd te situeren in zijn concrete Sitz im Leben. David Nicholls verwoordde dit treffend toen hij stelde dat ‘the history of the Reformation needs to be an attempt at total history, with social, economic, political, intellectual and military affairs taking their place alongside the anthropologically inspired history of culture and communication’.Ga naar eind8 In het besef dat een globale geschiedschrijving in een periode van toenemende specialisatie moeilijk te bereiken is, heb ik toch willen streven naar een benadering die het reformatiegebeuren situeert in een ruim stedelijk kader. De werken van Philip Benedict, Barbara Diefendorf en Ronnie Po-chia Hsia waren in dit opzicht bijzonder inspirerend.Ga naar eind9 In Nederland en België vertaalde de algemene secularisatiebeweging na de Tweede Wereldoorlog zich in een afstandelijker en objectiever benadering van de reformatiegeschiedenis. In Nederland gold dit bij uitstek voor de geschiedenis van de Opstand en de Reformatie, uitgelezen thema's uit de ‘vaderlandse’ geschiedenis, die de identiteit van de natie en het historisch bewustzijn van de religieuze groepen in het verleden mede vorm gegeven hadden.Ga naar eind10 In 1962 verschenen twee degelijke proefschriften die al snel als voorbeelden golden voor verder onderzoek: dat van j.j. Woltjer over Friesland en dat van G. Moreau over Doornik.Ga naar eind11 In 1975 publiceerde Johan | |
[pagina 11]
| |
Decavele een monumentale studie over de vroege Reformatie in het graafschap Vlaanderen, waarin de ontwikkelingen in Gent, Brugge, Ieper en een aantal kleinere steden uitvoerig aan bod kwamen.Ga naar eind12 Het onderzoek naar het reformatiegebeuren in de Nederlandse steden kan de jongste jaren op een opmerkelijke belangstelling rekenen. Zo verschenen recentelijk proefschriften over de vroege Reformatie in Rotterdam en Kampen en over de positie van de calvinistische Kerk tijdens de jonge Republiek in Delft, Haarlem en Utrecht.Ga naar eind13 In 1982 maakte Johan Decavele de balans op van het in België verrichte onderzoek. Hij concludeerde dat de kennis over de Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden sedert 1960 behoorlijk verruimd en meer genuanceerd was, maar er bleven wel enkele opvallende witte vlekken bestaan voor een aantal belangrijke steden. Vooral Antwerpen sprong daarbij in het oog: ‘Allereerst is er de grote handelsmetropool Antwerpen, die zonder enige twijfel onder alle Nederlandse steden hét centrum is geweest waar de krachtlijnen samenliepen van het Nederlandse protestantisme in zijn verschillende uitingen, zowel het lutheranisme als het doperdom en zoveel andere, veel kleinere sektenbewegingen.’Ga naar eind14 Dat een grondige studie over de Reformatie in Antwerpen ontbrak, heeft zeker te maken met het feit dat veruit de meeste aandacht uitging naar de sociaal-economische ontwikkelingen in de Scheldestad. Het was immers bij uitstek deze component van de historische werkelijkheid die de Gouden Eeuw van Antwerpen mogelijk maakte. Het gevolg was dat de politieke, religieuze, culturele en tot op zekere hoogte zelfs de sociale geschiedenis aanzienlijk minder aandacht kreeg. De chronologische begrenzing van dit boek (1550-1577) valt makkelijk te verklaren. Omstreeks het midden van de eeuw trad het protestantisme te Antwerpen in een nieuwe fase. Het anabaptisme kende een krachtige herleving en de gereformeerden gingen over tot de oprichting van volwaardige tegenkerken. Op dat moment had het protestantisme in verschillende gebieden van Europa reeds officieel ‘burgerrecht’ verworven. De lutherse variant had zich in een aantal Duitse steden al enkele decennia geconsolideerd; Maarten Luther, die op het protestantisme van de eerste generatie een sterke stempel had gedrukt, was in 1546 overleden. In de Nederlanden, waar de reformatorisch gezinden op een vijandig gestemde overheid stuitten, verliep de ontwikkeling van het protestantisme veel moeizamer.Ga naar eind15 Karel v bestreed er hardnekkig elke vorm van ketterij. Nochtans kende het lutheranisme in de Nederlanden een krachtige start, vooral in Antwerpen. In de handelsmetropool aan de Schelde verbleven permanent Duitse kooplieden en de monniken van het in 1514 opgerichte augustijnerklooster onderhielden nauwe contacten met hun ordebroeder uit Wittenberg. Reeds in 1518 werden er boeken van Luther te koop aangeboden. De centrale overheid reageerde echter krachtdadig en na de ontmanteling van het augustij- | |
[pagina 12]
| |
nerklooster eind 1522 viel het belangrijkste steunpunt van het vroege lutheranisme weg. In de jaren twintig ontwikkelde zich gaandeweg een brede evangelische beweging die diverse reformatorische invloeden in zich opnam. Kleine groepjes van gelijkgezinden kwamen stiekem samen. Op dergelijke vergaderingen of conventikels werd de Schrift gelezen en becommentarieerd. Velen formuleerden kritiek op de roomse Kerk, maar lieten het daarom niet noodzakelijk tot een echte breuk komen. Typerend was dat de beweging werd gedragen door intellectuelen. Clerici, kunstenaars, schoolmeesters en goed geschoolde ambachtslieden traden op de voorgrond. De aanhangers van het anabaptisme, dat zich vanaf het begin van de jaren dertig manifesteerde in Holland en Friesland, opteerden wél voor een radicale breuk met de oude kerk. De (her) doop werd pas toegediend op volwassen leeftijd, na een periode van bewuste voorbereiding. Diegene die de doop ontving, brak als het ware met zijn vroegere leven en trad toe tot een gemeenschap van heilige broeders. In tegenstelling tot de evangelische beweging rekruteerde het anabaptisme vooral onder eenvoudige ambachtslieden. Vele ‘kleyne luyden’ werden ongetwijfeld aangetrokken door de apocalyptische boodschap van Melchior Hoffman, die de wederkomst van Christus en het Laatste Oordeel in het vooruitzicht stelde. Toen in 1534-1535 enkele radicale leiders in de Westfaalse bisschopsstad Münster met geweld het Nieuwe Jeruzalem wilden vestigen, vertoonde het anabaptisme een sterke expansie. Het Münsterse avontuur werd echter bloedig onderdrukt en sindsdien werd de doperse beweging in de Nederlanden hardnekkig vervolgd, ook nadat Menno Simons haar op een uitgesproken pacifistisch spoor had getrokken. De harde repressie heeft bij vele evangelisch gezinden de neiging tot groepsvorming en afscheiding versterkt, al kwam het aan niet-doperse zijde voor het midden van de eeuw niet tot de vorming van echte tegenkerken. De doopsgezinden beschikten in dit opzicht over een stevige organisatorische voorsprong. Omstreeks 1550 vertoonde het doperdom dat Menno Simons vorm had gegeven, in elk geval een krachtige opbloei in Antwerpen. Op korte tijd groeide de doopsgezinde broederschap er uit tot een van de belangrijkste kernen in de Nederlanden. In 1554-1555 gingen de gereformeerden in Antwerpen over tot de vorming van volwaardige tegenkerken met de oprichting van een ondergrondse Franstalige en Nederlandstalige gemeente. Het religieuze landschap vertoonde omstreeks het midden van de zestiende eeuw dan ook een rijk geschakeerd palet. Naast de zich profilerende doopsgezinden en gereformeerden was er in de Scheldestad een lutherse kern overeind gebleven die nauwe contacten onderhield met geloofsgenoten in het Duitse Rijk. De katholieke Kerk bleef in numeriek opzicht wel volledig dominant, maar zij kreeg af te rekenen met een groei- | |
[pagina 13]
| |
ende concurrentie. Het Tridentijns hervormingsprogramma, dat gestalte kreeg op het concilie van Trente (1545-1563), was nog volop in de maak. Het proces van confessionele profilering kwam pas op gang, zowel aan protestantse als aan katholieke zijde. Doordat de religieuze verhoudingen nog niet uitgekristalliseerd waren, was er nog ruimte voor verschuivingen binnen het religieuze landschap. Het chronologische eindpunt van deze studie valt samen met het einde van de repressie. In januari 1577, enkele maanden na de totstandkoming van de Pacificatie van Gent, werden in Antwerpen nog zes doopsgezinden terechtgesteld. Zo geeft de religievervolging een eenheid aan de jaren 1550-1577; het protestantisme was in die periode een ondergronds gedreven beweging. Alleen het Wonderjaar (april 1566-april 1567) bracht een kortstondige onderbreking van de religieuze repressie. In dat jaar - het jaar van het Smeekschrift, de hagenpreken en de Beeldenstorm - zorgde de verzetsbeweging van de lage edelen en de calvinisten voor een krachtige expansie van het protestantisme. De calvinisten en de lutheranen konden zich met de toestemming van de plaatselijke machthebbers vrij organiseren in Antwerpen. De harde repressie van Alva dreef hen echter volledig ondergronds. Het verband tussen de politieke en de religieuze conjunctuur verdient in deze studie zeker bijzondere aandacht. Dat de nadruk in dit boek op de calvinistische en doopsgezinde beweging ligt, terwijl de lutheranen in de schaduw blijven staan, heeft te maken met de beschikbare bronnen. De lutheranen moesten zich volgens de wens van Maarten Luther uiterlijk conformeren met de bestaande - katholieke - Kerk of emigreren. Het evidente gevolg was dat slechts weinig lutheranen door de overheid vervolgd werden. Omdat het bronnenmateriaal dat ons in staat stelt het protestantisme te reconstrueren, in belangrijke mate gegenereerd werd door de repressie, blijft het lutheranisme in de periode 1550-1577 grotendeels aan ons gezichtsveld onttrokken. De calvinistische en doopsgezinde beweging heb ik daarentegen aan een grondig onderzoek kunnen onderwerpen. Ik beschrijf daarbij de interne organisatie en peil naar het religieuze leven binnen de ondergrondse gemeente. Zowel de leiders als de overige aanhangers van het calvinisme en het anabaptisme verdienen daarbij aandacht. Het is mijn uitdrukkelijke bedoeling de calvinistische en de doopsgezinde beweging niet alleen van binnenuit te beschrijven, maar ze ook te situeren in hun ruime maatschappelijke context. Ik besteed daarom aandacht aan het algemene religieuze klimaat en ga de wisselwerking met het politieke, sociaal-economische en culturele kader na. Alleen op die manier kunnen we immers achterhalen hoe de calvinistische en doopsgezinde gemeenschappen - en tot op zekere hoogte ook de lutheranen - functioneerden binnen het geheel van de stedelijke samenleving. Dat we de situatie van calvinisten, lutheranen én doopsgezinden met elkaar kunnen vergelijken, | |
[pagina 14]
| |
maakt Antwerpen tot een bijzonder interessante proeftuin van de religieuze vernieuwing in de zestiende eeuw. Door de vraag te stellen naar de wisselwerking tussen religie en samenleving hoop ik bij te dragen tot een betere kennis van de Reformatie als een van de belangrijkste vernieuwende krachten in het vroegmoderne Europa. Dit boek bestaat uit drie grote delen. In het eerste deel schets ik op een functionele wijze het stedelijke kader waarin het protestantisme te Antwerpen tot ontwikkeling kwam. Dat Antwerpen een internationale handelsmetropool was waarin mensen, goederen én ideeën uit zowat alle delen van het Avondland circuleerden, verleende aan de Antwerpse reformatiebeweging een bijzondere dimensie. In de eerste twee hoofdstukken komen respectievelijk de sociaal-economische structuur en het politieke regime van de stad aan bod. Bij de verspreiding van de nieuwe leer was de aanwezigheid van communicatiekanalen en van een aantal cultuurdragers van groot belang. Daarom behandel ik in hoofdstuk drie een aantal aspecten van de stedelijke sociabiliteitGa naar eind16, de rol van de rederijkerskamers, het onderwijs en het gedrukte boek. Hoofdstuk vier richt de schijnwerper op de katholieke Kerk. De mate waarin het kerkelijke apparaat uitgerust was om in te spelen op de religieuze vernieuwing, bepaalde immers mede de ontwikkelingskansen van het reformatorische ideeëngoed. Aan de hand van een aantal kwantitatieve parameters peil ik tevens naar eventuele veranderingen in het geloofsleven van de lekengemeenschap. Het tweede deel van dit boek heeft betrekking op de jaren 1550-1567. Toen had het protestantisme een groeiend succes in Antwerpen, met een voorlopig hoogtepunt tijdens het Wonderjaar. In hoofdstuk vijf behandel ik de ondergrondse calvinistische en doopsgezinde bewegingen tot aan de vooravond van het Wonderjaar. Ook de aparte positie van de lutheranen en de repressie van de protestanten krijgen de nodige aandacht. Het zesde hoofdstuk neemt in dit boek een bijzondere plaats in. Tijdens het Wonderjaar werd de vervolging gestaakt en konden de calvinisten en lutheranen zich vrij organiseren. Ik hoef het complexe politieke en religieuze gebeuren tijdens het Wonderjaar niet in extenso te verhalen, aangezien Robert Van Roosbroeck en Floris Prims dit reeds eerder deden in uitvoerige studies.Ga naar eind17 Wel wil ik wijzen op de sterk veranderde positie van de calvinistische en lutherse gemeenschap en op de reactie van de Antwerpse katholieken. Speciale aandacht gaat bovendien naar de opmerkelijk gewijzigde sociale rekrutering door het calvinisme. Deel drie van deze studie behandelt de jaren 1567-1577, waarin het protestantisme opnieuw ondergronds gedreven werd en te kampen kreeg met een verscherpte repressie. In hoofdstuk zeven beschrijf ik de gematigde repressiepolitiek van Margareta van Parma en de drastische koerswijziging van de hertog van Alva die de Scheldestad in de greep van de centrale rege- | |
[pagina 15]
| |
ringsmacht bracht. De schuchtere pogingen tot katholiek herstel die na het Wonderjaar werden ondernomen, komen eveneens in dit hoofdstuk aan bod. De hoofdstukken acht en negen gaan over de moeilijke positie van de ondergrondse calvinistische Kerk en van de doopsgezinde broederschap. In hoofdstuk tien tracht ik een sociocultureel portret te brengen van de calvinistische en doopsgezinde gemeenschappen. Ik ga daarbij de professionele structuur en de vermogenspositie van de vervolgde calvinisten en doopsgezinden na. Hier maak ik tevens gebruik van de gegevens over de jaren 1550-1566, het Wonderjaar en de Calvinistische Republiek (1577-1585), zodat ik periodes van religievervolging kan vergelijken met jaren van religievrijheid. Dit geeft aan mijn onderzoek naar de socioprofessionele rekrutering van het Antwerpse protestantisme een dynamische dimensie. Ten slotte peil ik aan de hand van een drietal indicatoren naar de culturele identiteit van de vervolgde calvinisten en doopsgezinden. Bij de doorlichting van de calvinistische en doopsgezinde gemeenschappen en bij de reconstructie van hun repressie heb ik gebruik gemaakt van een prosopografisch bestand dat 1.101 personen omvat. De prosopografie, ook wel eens omschreven als collectieve biografie, groepeert een aantal personen die een aantal gemeenschappelijke kenmerken vertonen en brengt per persoon een aantal vaste standaardgegevens in kaart.Ga naar eind18 In dit geval gaat het om calvinisten, doopsgezinden, lutheranen en in religieus opzicht niet nader gedefinieerde overtreders van de ketterijplakkaten, die in de periode 1550-1577 te Antwerpen vervolgd werden. Voor de jaren 1567-1577 werden tevens een aantal opstandelingen opgenomen: beeldenstormers, lieden die gewapend verzet pleegden tegen de koning of op een andere wijze de Opstand ondersteunden. Voor de 1.101 personen werden telkens in tien informatievelden een aantal standaardgegevens verzameld. Alle vervolgden werden alfabetisch op familienaam gerangschikt en kregen een nummer.Ga naar eind19 Een historicus leeft bij de gratie van zijn bronnen en in dit opzicht stond ik van bij de aanvang voor een zeer moeilijke opgave. De calvinisten, doopsgezinden of lutheranen lieten in Antwerpen immers geen eigen archieven na. Zo moest ik het bijvoorbeeld stellen zonder lidmatenregisters, kerkenraadsacta of briefwisseling. De archieven van de vervolgende overheden en van de buitenlandse vluchtelingenkerken boden een noodzakelijke uitwijkmogelijkheid. Ik moest de Antwerpse protestanten als het ware achterna trekken, terwijl ik ook plaatsen aandeed waar zij zich nooit gewaagd zouden hebben, zoals de archiefburcht in Simancas, die reeds in de zestiende eeuw als archiefbewaarplaats én gevangenis fungeerde. De voor dit boek gebruikte bronnen zijn afkomstig uit Belgische, Nederlandse, Engelse, Duitse, Franse, Zwitserse, Spaanse en Italiaanse archieven.Ga naar eind20 Twee archiefbewaarplaatsen nemen in mijn bronnenbestand een centrale plaats in: het Stadsarchief in Antwerpen en het Algemeen Rijksarchief in Brussel. | |
[pagina 16]
| |
Ten slotte wens ik nog op enkele praktische schikkingen te wijzen. De termen ‘gereformeerd’ en ‘calvinist’ hanteer ik als synoniemen. Aanvankelijk was er een meer gedifferentieerde gereformeerd-protestantse beïnvloeding, maar vanaf de jaren zestig ging de brede gereformeerde stroom steeds duidelijker in een calvinistische bedding vloeien.Ga naar eind21 Hoewel de benamingen ‘Noordelijke’ en ‘Zuidelijke’ Nederlanden latere creaties zijn die niet beantwoorden aan een zestiende-eeuwse realiteitGa naar eind22, maak ik er af en toe gebruik van omdat ze voor iedereen makkelijk lokaliseerbare entiteiten aanduiden. De geldbedragen zijn steeds uitgedrukt in gulden.Ga naar eind23 Citaten uit bronnen gaf ik weer in de oorspronkelijke taal. Een her- of vertaling is achter in het boek te vinden.
Dit boek kwam tot stand dankzij de hulp van vele collega's en vrienden. In de eerste plaats ben ik dank verschuldigd aan professor Raymond van Uytven (Universiteit Antwerpen - ufsia). Tijdens mijn prille studentenjaren wist hij mijn belangstelling voor de stadsgeschiedenis te wekken en later werd hij de enthousiaste promotor van mijn proefschrift. Zijn grondige vertrouwdheid met de zestiende eeuw en met de Brabantse steden in het bijzonder is dit boek in vele opzichten ten goede gekomen. Sinds vele jaren vind ik aan het Departement Geschiedenis van de ufsia een vruchtbare werkkring. Professor Roland Baetens, bij wie ik assistent was, zorgde er steeds voor dat ik voldoende tijd kon besteden aan mijn proefschrift. Ik dank hem voor het vertrouwen en de vlotte samenwerking. Eerst als aspirant en later als postdoctoraal onderzoeker van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek beschikte ik over uitstekende onderzoeksfaciliteiten. Tevens dank ik het n.f.w.o. voor de toekenning van een aantal reiskredieten. Buitenlandse archiefreizen waren ook mogelijk dankzij de financiële steun van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de ufsia en het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Mijn onderzoek werd vergemakkelijkt door de diensten die vele archivarissen en bibliothecarissen mij in binnen- en buitenland bewezen. Ik kan ze hier niet allen vermelden, maar wil toch graag een uitzondering maken voor de stadsarchivarissen van Antwerpen, Jan Van Roey en zijn opvolger Jos Van den Nieuwenhuizen. Een speciaal woord van dank komt toe aan de dienst interbibliothecair leenverkeer van de Antwerpse universiteitsbibliotheek, die ervoor zorgde dat ik boeken uit bibliotheken verspreid over heel Europa, in Antwerpen kon raadplegen. Tijdens mijn onderzoek liet een aantal vakgenoten me gul delen in hun kennis en enthousiasme. Aan Belgische zijde denk ik vooral aan Johan Decavele en Gustaaf Janssens, twee specialisten van de zestiende eeuw. In Nederland moet ik in de eerste plaats professor Juliaan Woltjer vermelden. De Contactgroep Zestiende Eeuw die hij voorzit aan de Rijksuniversiteit | |
[pagina 17]
| |
Leiden, vormde een stimulerende ontmoetingsplaats met Nederlandse collega's. Ook Wiebe Bergsma (Fryske Akademy, Leeuwarden) en j.h. Kluiver (Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Den Haag) waren me meer dan eens behulpzaam. In Groot-Brittannië kon ik steeds rekenen op de steun en de belangstelling van Andrew Pettegree (University of St. Andrews) en Alastair Duke (University of Southampton). Juliaan Woltjer, Johan Decavele, Michel Cloet en Jan Roegiers formuleerden als commissarissen van mijn proefschrift een aantal bemerkingen die ook dit boek ten goede kwamen. Ten slotte past een woord van dank aan alle anderen die door hun belangstelling en morele steun de verwezenlijking van dit boek mogelijk gemaakt hebben: mijn ouders, vrienden, Bruno Blondé en de andere collega's aan de ufsia, en bovenal mijn vrouw An. |
|