Dauid sijnde tot het uyterste verdruckt, bidt Godt om
verlossinge, verclarende het vertrouwen dat hy heeft op syne barmherticheyt
ende de swaricheyt van syne ellenden, ende wenschet synen vyanden ongheluck
ende verderf: ten laetsten, als hebbende synen wensch vercreghen, looft
Godt voor sijn weldaden ende vermaent de godsalige tot de de liefde ende
dienst Godts.