De bijencorf der H. Roomsche Kercke
(1858)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
[Eerste deel]De Bijenkorf der H. Roomsche Kerke.I.‘Sint Aldegonde was een der uitstekendste mannen zijner eeuw. Hij herinnert aan de grootheid van de helden der oude tijden. Hij was een dichter met eene krachtige verbeelding begaafd; een prozaschrijver, wiens stijl door niet eenen zijner tijdgenooten overtroffen werd; een staatsman, op welks bekwaamheid en omzigtigheid Willem van Oranje zich in de belangrijkste en neteligste onderhandelingen immer verliet; een spreker, die als zulke, in menige politieke omstandigheden de opmerkzaamheid van Europa vestigde; een krijgsman, diens dapperheid op meer dan een slagveld, in meer dan eenen hevigen strijd uitscheen; een in den godsdienstigen pennenstrijd zoo bedreven godsgeleerde, dat hij eener vergadering van bisschoppen, in het hun bijzonder eigen vak, zegevierend het hoofd bood. Kort, hij was een zoo door en door geleerd man, dat hij niet alleen de klassieke en verscheidene levende talen sprak en schreef, maar ook de psalmen Davids uit het hebreeuwsch, ten gebruike van het volk, in vlaamsche verzen vertaalde, en dat hij op het einde zijner levensbaan, door de Staten Generaal der bataafsche Republiek gelast werd de gansche Schriftuer over te zetten, een werk, hetwelk de dood hem belette te volvoeren.’ Aldus drukt zich een uitmuntend amerikaansch geschiedschrijver, de heer John Motley, over Marnix van Sint Aldegonde uit, in zijn heerlijk gewrocht: Over de stichting der hollandsche Republiek Ga naar voetnoot(1). Deze beoordeeling is alleszins | |
[pagina VI]
| |
nauwkeurig. Marnix was een der grootste mannen dier xvie eeuw, welke op zoo menig groot man roemen mag. Hem was het geluk beschoren te leven gedurende dien reuzenstrijd tusschen het blinde geloof en het vrije onderzoek, tusschen den geest der middeneeuwen en den geest der nieuwere tijden. Nooit was een verhevener geest aan eene meer verhevene zaak toegewijd. Hij was de ziel der nederlandsche omwenteling; immers hij vooral had begrepen, dat de politiek en de godsdienst in deze worsteling onafscheidbaar waren. Zijn gansche leven is, als 't ware, een heldendicht. Hij was te Brussel, uit eene nederlandsche familie geboren; hij studeerde te Geneve de doode en de levende talen, het regt en de godgeleerdheid. In de Nederlanden teruggekeerd zijnde, was hij de eerste, die met een vasten blik den geest en de gevolgen der omwenteling doorpeilde: hij handelde, daar Willem van Oranje weifelde. Terwijl hij zelf door allerlei huiselijke rampen geteisterd wordt, dat zijn broeder op het eereveld sneuvelt, dat zijne verbanning uitgesproken en zijne goederen verbeurd worden, dat hij zijn eigen leven tegen de dweeperij zijner vijanden te beschutten heeft, vereischt de omwenteling eene inrigtende en leidende hand; er dient hulp gevraagd te worden bij den vreemde, en de landzaat moet aangemoedigd worden. Marnix biedt moediglijk het hoofd aan al die zwarigheden. Wij zien hem Duitschland doorkruisen om onderstand, en aldaar kerkvergaderingen bestieren; deel nemen aan de dordrechtsche Synode, om er Willem tot stadhouder te zien verheffen; het land aller wege doorloopen, de haarlemsche bevolking toespreken om hare overgaaf te verhoeden; den Haag versterken. Hij wordt in hecht genomen; maar nauwelijks is hij, na 't verloop van een jaar, op vrijen voet gesteld, of hij snelt naar Heidelberg en vandaar naar Frankrijk, om het huwelijk van den Zwijger te bewerken, begeeft zich naar Engeland om Elisabeth het protectoraat der bataafsche provincies aan te bieden, komt terug in België om de Pacificatie van Gent tot stand te brengen, verijdelt de listen van Don Juan, keert naar Engeland terug, krijgt de zending om zijn land bij de diëte te Worms te vertegenwoordigen, sticht door de Unie van Utrecht de hollandsche nationaliteit, | |
[pagina VII]
| |
terwijl hij ander zijds zijne belgische broeders ter hulp vliegt. Door zijne onvermoeide werkzaamheid verrigt hij wonderen, schijnt hij zich zelven te vermenigvuldigen, en laat zich overal vinden waar het nut der zaken het vereischt. Eindelijk tot gouverneur van Antwerpen aangesteld, houdt hij tegen Alexander Farnese eene belegering van dertien maanden uit, waarin hij de schitterendste daden van dapperheid en beleid verrigt; tot overgaaf gedwongen, neemt hij den wijk naar Holland, alwaar hij op den avond zijns levens zich nog bevlijtigt om op eene vreedzame wijze zijn Vaderland nuttig te zijn. Hoe heeft een enkel man zoo veelvuldige feiten kunnen verrigten? Waar heeft Marnix het geheim dier verbazende bedrijvigheid gevonden? Immer staat hij op de bres, immer aan het hoofd zijner medeburgers, en te gelijker tijd paart hij de binnenlandsche politiek met de gewigtigste diplomatieke ambten in het buitenland. En dit is niet alles. Nog zal hij den tijd vinden om in zijn land eene menigte schriften te verspreiden, waarin hij de levendigste vraagpunten zijner eeuw zal behandelen. Hij volgt zijne tegenstrevers op het grondgebied der godgeleerdheid; in zijne schimpschriften verplet hij het katholicism onder den spot; als dichter, schenkt hij de Geuzen eenen nationalen zang; hij verlicht en vertroost zijne medeburgers, hij ontmaskert de verraders, wijst op de gevaren, staat in briefwisseling met al de geleerden van zijnen tijd. En nogtans - moet ik het zeggen? - er zijn schrijvers opgerezen, die dezen grooten man gelasterd hebben. Zijne tegenstrevers, voor wie alle middelen goed zijn, hebben hem beschuldigd de goddeloosheid te hebben verspreid, hij, de godsdienstigste man zijner eeuw; zij hebben hem beschuldigd, ik weet niet welke kerk, te hebben geplunderd, hij, die zich altijd met zoo veel ijver tegen de plunderingen gekant heeft Ga naar voetnoot(1), ja zoo verre heeft men het gedreven, dat men hem beschuldigd heeft zijne medekampers verraden en met de Spanjaarden geheuld te hebben, hij, die zijn bloed, zijne fortuin, zijn leven ten beste gaf om het Vaderland te redden! | |
[pagina VIII]
| |
Maar te vergeefs vervolgt hem de nijd. Marnix is en blijft ons duurbaar, als denker, omdat hij de vrijheid van geweten verdedigd heeft; hij is ons duurbaar als krijgsman, omdat hij ons land tot het uiterste toe aan de vreemde overheersching betwist heeft; hij is ons duurbaar als mensch, omdat gansch zijn leven een blijk van zelfopoffering was, omdat de tijdgenooten zijne rondborstigheid, de eenvoudigheid zijner zeden, de goedheid van zijn hart geroemd hebben; hij is ons duurbaar als Nederlander, omdat hij een opregt volkslievend man was, omdat hij streefde naar datgene wat het oirbeeld aller vaderlandsche harten wezen moet: de onafhankelijkheid der XVII provincies en hare nauwste vereeniging. | |
II.Wij zullen hier de lijst van Marnix' werken niet opgeven; dezelve is in het vierde boekdeel onzer uitgave te vinden. Onder 's mans menigvuldige schriften zijn er twee, die bij uitstek zijnen naam beroemd hebben gemaakt, namelijk: Le Tableau des différends de la religion en de Bijenkorf der h. Roomscher Kercke. Beide zijn in den zelfden geest en met het zelfde doel geschreven, beide munten uit door vernuft en stijl; zij verschillen echter in sommige punten, die wij in korte woorden willen aanstippen. De Bijenkorf verscheen in het oogenblik wanneer de strijd op zijn hevigste woedde; het Tafereel is eene vrucht van Marnix' ouden dag, toen hij uitrustte van zijn woelig en eervolle leven. Het eerste is meer driftig, meer kernachtig, meer krachtig; het laatste is uitvoeriger, grondiger en meer beredeneerd. Het een is tot het volk, het ander tot de meer beschaafde kringen gerigt. Al wat men lofwaardigs over het Tafereel heeft gezegd, dient ook aan den Bijenkorf toegekend te worden, alléén is dit laatste nog krachtiger, nog vuriger. Een fransch theologant, Gentiaan Hervet, had in het midden der xvie eeuw een schrift uitgegeven, onder den titel: Trouwe vermaninghe, enz., waarin hij den roomschen godsdienst | |
[pagina IX]
| |
tegen de aanvallen der Hervormden verdedigde. Marnix ziet in deze lofrede de stof om den katholieken godsdienst tot in den grond te slechten. Op dit geschrift zal hij zijn gewrocht bouwen; hij zal zijnen tegenstrever volgen, zijne bewijsreden met nieuwe teksten bekrachtigen, die zelfs met nieuwe bewijzen staven. Maar zijne teksten zijn eene spotachtige hulp, zijn bewijzen een vernielende bijstand. Terwijl hij den schijn aanneemt den roomschen godsdienst te verdedigen, ontsluijert hij al deszelfs schanddaden en belachelijkheden. En om de spotternij ten uiterste door te drijven, draagt hij zijn werk op aan den bisschop van 's Hertogenbosch, Franciscus Sonnius, een der hevigste inquisiteurs. Meer dan een verlichte geest uit gene tijden had het katholicism met eene grondige geleerdheid bestreden. Marnix deed meer dan hem bestrijden, hij deed hem onder den spot bezwijken. Hij dorst de hand aan den afgod slaan, hem het pronkgewaad afrukken waar eeuw bij eeuw hem meê gesmukt had; hij dorst het wanschepsel bloot stellen en het onder den schaterlach zijner medeburgers verbrijzelen. En dit werk der vernieling heeft hij met des te meer drift en geweld volvoerd, daar hij zelf op vasteren grond steunde, daar hij in de uitroeijing van het bijgeloof de redding van den godsdienst begrepen meende te achtte, daar hij met den afgod te sloopen, voor God zelf strijden. Een getrouw denkbeeld van den Bijenkorf af te schetsen, is geene geringe zwarigheid. Allerhande geest, allerhande stijl - uitboezemingen van toorn en vloek - bijtende, bitsige hekeling, luchtige, geestige spot - hoogdravende gedachten, ruwe uitdrukkingen - dit alles komt in den Bijenkorf voor, in een elkander hortende mengeling, uit welker botsing de bliksem moet ontschieten, die de middeneeuwsche kerk zal vernielen. Marnix verzamelde in dit enkel schrift al de wapens die de xvie eeuw tegen den geest der middeneeuwen gesmeed heeft. Uit de tallooze twist - en hekelschriften door het geloof, de rede, de vervolgingen en de brandstapels opgeworpen, heeft hij een enkel gewrocht samengekneed, waarin geene wonden zijner tijd verzuimd worden; een gewrocht van gezond verstand en billijkheid, dat, midden in het gewoel des tijds, door het volk in zijne korte verpoozingen zal gelezen worden. Hij | |
[pagina X]
| |
evenaart Erasmus in spotgeest, Ulrich van Hutten in bitsigheid, Luther in toorn, Rabelais in lustigheid en geestdrift. ‘Wil men van dit boek een echt en klaar denkbeeld hebben?’ zegt Edgar Quinet ‘Eene kerk, de kerk der middeneeuwen, rijst in de duisternissen op; gij zet den voet over haren drempel. Een schaterende grimlach stijgt uit de grafkelders op, en wordt van muur tot muur, van gewelf tot gewelf wederkaatst. Elke figuur op de kapiteelen, onder en boven, in de kleinste hoeken, houdt zijne kaken in eenen eeuwigen lach opgeblazen. Een mengelmoes van wanklanken klinkt door uwe ooren, alsof de slangen en de salamanders die zich rondom de kapiteelen kronkelen, u hunne woudwoeste geheimen uitlegden; te midden van dit spotachtig getier, verzinkt de kerk in eenen modderpoel, en de kabouters en de nachtgeesten schuifelen over de puinen. De Geest zelf die over haar gewaaid heeft, is verdwenen, er blijft niets meer over dan een oud bestoven boek, half vernield door den tijd Ga naar voetnoot(1).’
Wat de letterkundige waarde van Marnix' Bijenkorf betreft, zijne tegenstrevers zelven hebben met ons alle hulde aan derzelver voortreffelijkheid bewezen. Zijne taal is duidelijk, zuiver, keurig en vloeijend: hij prijkt met al de hoedanigheden die aan zijne tijdgenooten ontbreken. Marnix is niet alleen de stichter der nederlandsche nationaliteit, hij is ook de hervormer onzer taal en letterkunde. | |
III.Wij sluiten dit voorwoord met de aanduiding der verscheidene uitgaven van den Bijenkorf. Dezelve moeten naar twee tijdvakken verdeeld worden, namelijk degene die binnen des schrijvers leven verschenen zijn, en degene die na zijne dood (1589) het licht zagen. De eerste dragen den pseudoniem Isaac Rabbotenu van Loven, en zijn allen uiterst zeldzaam geworden. De latere werden gedrukt volgens het exemplaar van Marnix zelf ‘met sijn eygen hant deurgaens oversien, ende alsoo | |
[pagina XI]
| |
verrijckt ende verbetert, dattet genoeghsaem een nieu werck schijnt te wesen, alomme by na over-een-komende met den nieuwen franschen Byenkorf, genaemt Tableau, etc., in 't jaer 1599 ter baen gebracht.’ Zij verschillen derhalven merkelijk van de vroegere uitgaven. De eerste Bijenkorf verscheen in het jaar 1569, onder den titel: De Biënkorf der H. Roomsche Kercke. Welck is een clare ende grondelicke wtlegginghe des Sendbriefs M. Gentiani Heruet nu corts wtgegaen int Fransoys ende int Duytsch. Ghescreuen aen de afgedwaelde van het Christen ghelooue. Z. pl. en j. kl. in-8o 379 ff. De tweede uitgave is met de vorige overeenkomstig, behalve dat de druk verschillend is, en de errata in den tekst verbeterd zijn. Zij voert ten titel: 1572. De Bienkorf der heyliger Roomscher Kercke. Welcke is, enz. Z. pl. kl. in-8o. x en 258 ff Ga naar voetnoot(1). De derde druk is vermeerderd met een register. De titel waarop voor de eerste maal de figuur van den bijenkorf in den vorm van eene pauselijke kroon gevonden wordt, is in rood gedrukt. Het drukkersmerk, op de laatste bladzijde, is eene roos, in randwerk. 1574. De Byencorf der H. Roomsche Kercke. Z. pl. kl. in-8o viii, 268 en 8 ff. Zie hier de lijst van alle de andere uitgaven die wij hebben kunnen opspeuren: 1577. Dord. kl. in-8o. 1597. kl. in-8o. Z. p. viii. 258 en 8 ff. 1599. 1600. Leyde. kl. in-8o. 1611. Delft. Bruyn Harmensz. Schinckel.kl. in-8o. viii. 274 en 6 ff. 1611. Amstelredam. Broer Jansz. kl. in-8o. viii. 274 en 6 ff. 1631. Amsterd. J. E. Cloppenberg. kl. in-8o. 1638. Amsterdam. Evert Cloppenburg. kl. in-8o. viii, 234 en 6 ff. 1639. Rotterdam, kl. in-8o | |
[pagina XII]
| |
1644-1647. 1648. Utrecht. Gillis Bilsteijn. kl. in-8o. 1657. Amsterdam. Jan Bouman. in-8o. 1658. Amsterdam. Cloppenburg. 1664. Amsterdam. Abraham en Jan de Wees. 1733. Amst. Joh. Rotterdam. in-8o. 1761. Groningen. Eenigszins in stijl en spelling veranderd en met eenige aanteekeningen door H. Meyer vermeerderd. Zonder jaartal. Amsterd. M. de Groot en J. Conynenbergh. De allerlaatste uitgave is die van Utrecht, 1844 (2de deel, Amsterdam, 1845), twee deelen in-8o, op nieuw ten behoeve der Roomsche Kerk, bijzonder in de Nederlanden, uitgegeven. Deze uitgave, waarin men goed gevonden heeft de hedendaagsche spelling te volgen, is met zeer belangrijke aanteekeningen verrijkt. In onzen herdruk hebben wij de uitgave van 1597 gevolgd, en tevens de bijvoegsels van Marnix ingelascht en de afwijkingen in nota aangestipt Ga naar voetnoot(1).
Nog eenige woorden over de vertalingen van den Bijenkorf. Men verhaalt dat Marnix bij den edelman Uniko Manninga huisvestende, op deszelfs lusthof te Luitsborg, of Luttesburg, niet verre van de stad Norden gelegen, zijnen Bijenkorf in het hoogduitsch vertaalde Ga naar voetnoot(2). Deze vertaling werd uitgegeven met het latijnsch opschrift Alvearium Romanum, doch met een uitgebreideren titel. De opdragt aan Sonnius wordt in deze vertaling voorafgegaan door een ‘Vorredlin Jesuwalti Pickhart, der Papstlt. Rechten Licentiaten.’ Deze titel luidt volgender wijze: Phil. van Marnix Binenkorb desz Heyl. Romischen Imenschwarms, seiner Hummelszellen (oder Himmelszellen), Hurnausznaster, Bramengeschwürm und Waspengetosz, Sampt-Lauterung der H. Rom. Kirchen Honigwaben, etc. Zu Christlingen. Anno 1580. in-8o. | |
[pagina XIII]
| |
De Bijenkorf werd ook naderhand op nieuw door Joh. Fischart, gezegd Mentzer, in het hoogduitsch overgezet, met bijvoeging van eenige uittreksels uit het werk van Henry Estienne, Traicté a l'apologie pour Herodote. Er bestaan nog twee hoogduitsche vertalingen van den Bijenkorf; de eene met eene voorrede van Jac. Thomasius. Leipsich, 1657; de laatste te Iena, 1733, onder den titel: Gereinigter bienenkorb der H. Romischer Kirche. Prins, en na hem Quinet, gewagen nog van eene engelsche, eene fransche en eene latijnsche vertaling. Wat aangaat de fransche vertaling, deze bestaat niet. Het voorwoord van den drukker in de eerste uitgave na Marnix' dood Ga naar voetnoot(1), heeft hiertoe aanleiding gegeven. Die veronderstelde fransche vertaling is niet anders dan het Tableau des differends. Van eene engelsche vertaling, door Prins zonder de minste verdere aanduiding vermeld, heb ik, ondanks de nauwkeurigste opvorschingen, geen spoor gevonden. Eene latijnsche vertaling bestaat even zoo min. De titel Alvearium Romanum op de reeds gemelde hoogduitsche vertaling voorkomende, heeft dezen misslag doen ontstaan.
Ten slotte voegen wij nog eenige woorden bij, over drie werken ter wederlegging van den Bijenkorf geschreven. Namelijk. Corte Confutatie ende Wederlegghinghe van een fenijnich Boeck des Bijencorf der h. Roomscher Kercken, gemaeckt door den seer gheleerden heer M. Martinus Donckanus, pastoor tot Amsterdam. Z. pl. 1578. Confutatie oft wederlegginghe van den Biencorff. Een tsamensprake tusschen den Herder ende het schaepken, in de welcke claerlyck vertoocht wort de valscheyt der kettersche leeringhe, ende daer teghen wt dwoort Gods bewesen de onverwinnelicke waerheyt van de leeringhe der H. Roomsche | |
[pagina XIV]
| |
Kercke, door Jan Coens, pastoor tot Cortrijck Ga naar voetnoot(1) Tot Louen, by Jan Maes en Philips de Zangher, 1598. kl. in-8o. Christelijcken Biekorf der H. Roomscher Kercke, door Joannem David van Cortrijcke, Priester der Societeyt Jesu Ga naar voetnoot(2). t' Hantwerpen, by Martinum Nutsum, Ao 1600. in-8o. Het is schier overbodig hierbij te voegen dat deze wederleggingen noch door geleerdheid noch door vorm met het gewrocht van Marnix kunnen vergeleken worden. Ook hebben zij geenen weerklank gevonden. De Bijenkorf integendeel, eenig in zijn slach, de uitdrukking zijnde van den wederstand die onze voorvaders aan vreemde dwingelandij geboden hebben, is een nationaal gedenkteeken, en als zulk zal het aan allen Nederlander immer duurbaar blijven. A. W. |
|