Nochtans een christen(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] De vrolijke dode In vette grond, waar het krioelt van slakken, daar lig ik, eenmaal afgepijgerd, goed; ik kan er voortaan rustig blijven plakken zoals een haai in zee een dutje doet. Geen testament, geen rouwstoet die gaat kwèkken in 't sterfhuis over 't droevig mensenlot: slechts raven wil ik desnoods tot mij trekken om 't beurse vlees te rukken van het bot. En ook de wormen mogen zich vermeien, want in de drek ligt nu een vrije en blije gestorvene, die hen tot feestmaal strekt. Kruip onbezorgd, gedierte, door mijn resten, het doet mij niets: wat kan een mens nog pesten of treiteren, zodra hij is verrekt? (Baudelaire) Vorige Volgende