Nochtans een christen(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] Herinnering Koud in de grond - diep onder sneeuw geborgen, ver, ver van hier, koud in het donker graf, heb ik, o lief, beslommerd door de zorgen, vergeten wat ons samenzijn mij gaf? Kan ik, alleen, als ik mijn geest laat waren over de bergen, naar die barre kust, je nog bereiken, nu slechts hei en varen je hart nabij zijn, dat voor eeuwig rust? Koud in de grond - en vijftien maal een winter streek langs die bruine heuvels; nu ontbloeit de lente weer, en de oude trouw hervindt er een liefde die, na jaren zorg, nog gloeit! O lief, vergeef dat ik je heb vergeten, dat mij de wereld in haar netten spon, dat mij een hoop, een wensdroom heeft bezeten die mij bedierf, maar jou niet schaden kon. Nooit heeft het licht zo helder kunnen schijnen, nooit was een morgen zo van zon doorstraald, als toen jouw leven samenviel met 't mijne: al mijn geluk is in jouw graf gedaald. [pagina 133] [p. 133] Maar toen 'k moest merken, eenzaam hier gebleven, hoe wanhoop niets vervaagde van je beeld, heb ik geleerd hoe sterk men in het leven kan staan als vreugd daar zelf geen rol meer speelt. 'k Bedwong mijn tranen; in een nieuw ontwaken heb 'k met geweld me van jou afgewend, hoezeer 'k soms wenste zelf de dood te smaken, ik hield mij staande tot op dit moment. En toch, al mocht ik dus niet blijven kwijnen, al is het heden meer dan 't vroegre waard; hoe heb ik, na die goddelijke pijnen, de lege wereld ooit nog weer aanvaard? (Emily Brontë, 1818-1848) Vorige Volgende