Nochtans een christen(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Hardleers Ik had mijn moeder lief, ik zag haar zweten: zij lag met kanker in haar zware buik, - ze is jaren dood, maar de angst raakt nooit vergeten en duikt weer op als ik de doodsgeur ruik; geen kamfer of karbol kan die maskeren en 't laken liegt, dat de blankheid bezit van sneeuw die zacht de grond komt kamoefleren: de dood doorbreekt elk zuiver hemels wit. Trilling die toen tot mijn netvliezen doordrong, prikkel die streek langs de slijmvliespapil, toon uit het lied dat het leven mij voorzong, die ik nu soms niet eens meer dempen wil, - wat er in Stalingrad of Hirosjima veretterde, had zij al lang doorstaan toen zij daar ziek te zweten lag: ik zie haar in 't spelend kind dat ook die weg kan gaan. Roem niet het heil dat eens op aard zal heersen: al wordt de vrede om het brood bereikt, tot in het graf blijf ik een der hardleersen, die wat is met wat zijn moest vergelijkt; en niet dat mij de dood straks zal herscheppen tot het stof dat ik ben, verlamt mijn moed, maar dat het bloeiendst lichaam kan verleppen tot wat mijn moeder werd, spookt door mijn bloed. Vorige Volgende