Nochtans een christen(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De apostel De doorn zat in mijn vlees, dat was beroerd: bij vrouwen kon ik nooit erg veel beginnen; wat ik als knaap daarvan had afgeloerd brandde nog jaren later in mijn zinnen. Dat ik een broeder mee gestenigd had was mij, dat wist ik wel, geheel vergeven, maar andre adders loerden langs het pad dat ik moest gaan naar het vernieuwde leven. Het was alsof een wulpse schoot het zaad opving, dat mij ontglipte in klamme dromen, nadat ik, sidderend, uit een gewaad twee borsten in mijn handen had genomen. De doorn drong dieper door, en daarom bleef het steeds bij de herinring aan dat loeren: het zat mij dwars als ik mijn brieven schreef waarin ik schold op flikkers en op hoeren. Had ik niet wat zij deden willen doen? Wat wisten al die andere bekeerden, met vrouw en kroost en aangeleerd fatsoen, van wat mijn lijf in merg en been tempteerde? Soms zag ik in een hemels licht een weids visioen: hoe ik mijn meester ging begroeten in een nieuw lichaam: in één punt des tijds veranderd, mocht ik hem volmaakt ontmoeten. [pagina 49] [p. 49] Maar eindlijk brak de dag aan, waarop ik aanvaarden kon: ik moet mij vergenoegen met wat ik ben. Pas in dat ogenblik zag ik de zinloosheid van al mijn zwoegen. Vergeef mij, lateren, dat uw kultuur nog altijd mank gaat aan mijn slecht geweten: soms bloeit het vlees verrukkelijk en puur, maar nooit bij hen die mij nu heilig heten. Vorige Volgende