Heldinnenbrieven. Ovidius' Heroides in Nederland
(2005)–Olga van Marion– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
InleidingLiefdesbrieven, sollicitatiebrieven, geloofsbrieven, boter-, bom- en brandbrieven - brieven zijn er in diverse soorten. Maar tot de onbekendste behoren zonder twijfel de heldinnenbrieven. Voor die geringe faam is een voor de hand liggende oorzaak aan te wijzen: ze worden nauwelijks meer geschreven. Bovendien kan de term een verkeerde indrukwekken. Titels van heldinnenbrieven als ‘Amalia aan haar echtgenoot Frederik Hendrik’ en ‘Jacoba van Beieren aan Frank van Borsselen’ roepen associaties op met privé-correspondenties en authentieke documenten uit archieven. Maar deze schijn bedriegt. De brieven die het onderwerp vormen van deze studie beogen een groot leespubliek en bestaan uit versregels die in werkelijkheid niet door de afzenders zelf zijn geschreven. Achter de brieffictie gaan dichters schuil die de woorden voor hun personages hebben verzonnen. Omdat dit meestal mannen zijn en de personages meestal vrouwen, is het genre wel eens ‘literaire travestie’ genoemd.Ga naar eind1 | |
Literaire travestieWat bezielt mensen om in de huid te kruipen van iemand anders en op naam van die ander een openbare, zogenaamd ‘zeer vertrouwelijke’ brief aan een naaste te schrijven? Tegenwoordig is deze literaire techniek minder gebruikelijk, maar ooit was ze populair. Meer dan honderdveertig dichters in het Nederlandse taalgebied hebben zich gewaagd aan het schrijven van meer dan zeshonderd heldinnenbrieven: van Dirc Potter in de vijftiende tot Willem Bilderdijk en zijn tijdgenoten in de negentiende eeuw, van gelauwerde poëten als P.C. Hooft, Joost van den Vondel, Lucretia van Merken en Elisabeth Wolff-Bekker tot kleine auteurs als Cornelis Keyser, Jan Backer en Margareta van der Werken. Van rederijkers in Antwerpen en Amsterdam tot genootschapsleden in Den Haag en Leiden. Van autodidacten tot studenten en hoogleraren. Soms in afzondering gedicht, meestal in collectief verband. Zowel in het Neolatijn als in | |
[pagina 10]
| |
het Nederlands. Verstopt in een verzameld werk of openbaar als bundel of pamflet. Boetes voor laster of schending van de privacy zijn voor zover bekend uitgebleven, want op het moment dat de regels uit de pennen van de dichters vloeiden, waren de schrijfsters in de meeste gevallen al lang dood. Hun namen waren ontleend aan het (verre) verleden. Als voorbeeld dienden de heldinnenbrieven uit de klassieke Oudheid waaraan het genre zijn naam te danken heeft: de ‘Brieven van heldinnen’ (Epistulae heroidum) of ‘Heldinnen’ (Heroides) van Ovidius. Deze Romeinse dichter had voor zijn bundel een serie beroemde personages als schrijfsters gekozen, afkomstig uit het literaire erfgoed van zijn tijd. Van koninginnen als Penelope en Dido en prinsessen als Ariadne en Medea, tot de slavin Briseïs, de nimf Oenone, de dichteres Sappho en zelfs enkele mannen als de Trojaanse prins Paris. Al deze merendeels Griekse figuren had Ovidius overgebracht van het verleden naar het heden en in eigentijdse Latijnse verzen aan het schrijven gezet. Met hun klachten waarin ze een beroep doen op het gevoel van hun geliefde of deze regelrecht aanklagen, sprak hij ook - over de hoofden van de fictieve geadresseerden heen - de lezers in zijn eigen tijd aan. De klassieke brieven hebben binnen het Nederlandse taalgebied veel indruk gemaakt. Dichters hebben in navolging van Ovidius hun personages aan de literatuur van de klassieke Oudheid ontleend, maar evengoed gekozen voor oudtestamentische figuren of voor heiligen uit de tijd van de christenvervolgingen aan het begin van onze jaartelling. Ook de meer recente geschiedenis en de gravinnen en vorstinnen uit de middeleeuwse en vroegmoderne Europese vorstenhuizen waren in trek, evenals de mannelijke varianten daarvan, zolang ze maar konden bogen op bekendheid bij een groot publiek. De criteria voor selectie hadden te maken met wat de dichters van de fictieve brieven wilden bereiken. Keuze was er in elk geval genoeg.
De heldinnenbrief is een genre dat hoge eisen stelt. Dichters die in het voetspoor van Ovidius in hun eigen taal en tijd zulke teksten willen maken en hun ideeën in een personage willen uitbeelden, moeten ervan houden levensbeschrijvingen te lezen en zich met genoegen verdiepen in biografische details. Het is namelijk de kunst om uit de levensgeschiedenissen van prominenten geschikte momenten te kiezen waarop ze een klacht aan een bepaalde dierbare persoon, om een of andere reden ver buiten bereik, hadden kunnen schrijven. Een vast onderdeel in de brieven is het overzicht van de levensgeschiedenis van de fictieve auteurs, waarin hun moeilijke of zelfs uitzichtloze situatie op dat | |
[pagina 11]
| |
moment levendig wordt beschreven om medelijden op te wekken of een schuldige aan te klagen of iets dergelijks. De historische gegevens die hier de revue passeren behoren te kloppen of althans geloofwaardig als feiten te worden gepresenteerd. Ten slotte moet ook de ruimtelijke scheiding tussen de afzender en de ontvanger authentiek overkomen om de brieffictie intact te houden. Zo kon Ovidius er in zijn tijd van uitgaan dat iedere potentiële luisteraar of lezer wist dat Penelope een half mensenleven op haar terugkerende Odysseus heeft gewacht, zo kon Janus Secundus er in 1533 op vertrouwen dat met hem heel lezend Europa wist dat een kerkermuur Catharina van Aragon scheidde van haar echtgenoot Hendrik viii, en zo kon Hubert Korneliszoon Poot omstreeks 1721 met een gerust hart aannemen dat zijn lezers vanuit hun bijbelkennis wisten dat koningin Vasthi niet voor haar Ahasverus had willen dansen waardoor ze door hem was verstoten, hoewel ervoor de zekerheid toch maar een korte historische inleiding aan zijn brief is toegevoegd. Hoe bekender de personages en hoe groter hun politieke of literaire belang, hoe aantrekkelijker de heldinnenbrief. Een introductie aan het begin van de tekst is overbodig omdat het om persoonlijke brieven gaat met een afzender en een ontvanger die elkaar goed kennen. De dichters kunnen dus met de deur in huis vallen. Na een korte groet waarin de namen zijn verwerkt komt dan al snel de kwestie naar voren waarvoor het personage een uitweg zoekt, meestal, maar niet noodzakelijk, op het gebied van de liefde. Zo ontstaat vers voor vers een beeld van de leef- en denkwereld van iemand die in een emotionele crisis verkeert en daar uiting aan geeft. De heldinnenbrief is dus in eerste instantie een brief, maar hij deelt ook veel kenmerken met de liefdeselegie, een klacht waarin herinneringen aan betere tijden worden afgewisseld met treurigheid of woede om het verlies daarvan. Zo laat P.C. Hooft rond 1602 zijn personage Menelaus treuren om de afwezigheid van zijn Helena - ‘[ick] loose sucht op sucht, en queel een droeve sangh’ -, zo laat de dichter Caspar Barlaeus in 1629 prinses Amalia van Solms wanhopen over de risico's voor haar echtgenoot Frederik Hendrik bij zijn beleg van 's-Hertogenbosch - ‘nu zijn mijn tranen int [inkt]’Ga naar eind2 -, en zo laat Elisabeth Wolff-Bekker in 1773 gravin Jacoba van Beieren haar zwanenzang zingen voor haar laatste echtgenoot, vlak voor dat zij sterft - ‘Dan hoor ik uit uw' mond, voor 't laatst, een teder woord...’. Tegelijkertijd vormt de heldinnenbrief een karakteruitbeelding. De woorden van het personage moeten overeenstemmen met leeftijd, geslacht, afkomst, maatschappelijke positie en levensomstandigheden en ze moeten vooral overtuigend zijn. Deze overredingskracht speelt uiteindelijk de hoofdrol. De brief | |
[pagina 12]
| |
dient uitgerust te zijn met passende argumenten, stilistische en retorische technieken en met de juiste hoeveelheid pathos om een overtuigend betoog te vormen waarin de fictieve ontvangers van de brieven - en via hen de lezers - zich voelen aangesproken. Binnen zo'n sfeer kunnen de dichters hun poëticale, morele of maatschappelijke ideeën overbrengen. De Menelausfiguur van Hooft probeert zijn Helena tot terugkeer te verleiden door een heel pleidooi te houden voor zichzelf als ideale man. Het personage Amalia van Solms stelt zich haar toekomstige lot voor als eenzame weduwe om zo Frederik Hendrik ertoe te bewegen zich als aanvoerder van de Staatse legers in de luwte van de strijd te houden. Zij wil aantonen dat hij voor familie en volk onmisbaar is. De stervende Jacoba van Beieren ten slotte neemt waardig afscheid van haar geliefde echtgenoot door haar levensverhaal in te zetten en aan te tonen dat overmacht haar politieke loopbaan heeft gefnuikt. Wie heldinnenbrieven analyseert en op zoek is naar de retorische strategieën, ontdekt de ideeën die verborgen zitten achter de uitbeelding van de personages. Heldinnenbrieven zijn eeuwenlang dragers geweest van morele, godsdienstige of politieke opvattingen. Epistele, dewelcke Penelope scrijft tot Ulyssem
Desen brief (gescreven met drucke) gesonden wort
Van Penelope, tuwaerts in liefden blakende,
Aen u Ulysses, die traech bevonden wort
Tot mywaerts. [...]
(Van Ghistele 1553)
Brief van Menelaus aen Helena
De groetenisse die u voorcomt hier te lesen
Sendt Menelaus d' uwe, oft die het plach te wesen,
O Dochter van Iupijn, die hy by Leda wan
Onder de pluymen blanck van soet-singhende Swan: [...]
(Hooft ca. 1602, ed. 1615)
Helena antwoordt tot Paris [‘Op die Stemme Tant que vivray’]
Prince.
Prince seer schoon, Troyen u groote stadt,
Noch oock u Croon, daer toe u gelt en schadt
Acht ick niet een boon, noch al u Rijckdom pladt,
| |
[pagina 13]
| |
Maer u persoon, die behaget my wat. [...]
(Princesse liet-boec 1605)
Epistola Ameliae ad Henricum Fredericum
Si vacat, & nullus circum tentoria miles
Barbaricis inflat classica rauca sonis:
Nec medios inter cuneos, fossasque, globosque
Efferus, & multa caede cruentus ovas: [...]
(Barlaeus 1629)
Een vertaling van het bovenstaande fragment door Huygens (1630):
'T en zij u tijd ontbreeckt; 't en zij het rouw gerommel,
Hiervan een' schrael trompet, daervan een' trotser trommel,
Uw' tent doe daveren, gelijck uws vijands hert
'T en zij ghij 't in den drang van dusend kogels herdt,
En, soo voll bloeds als moeds op 'tstadigh menschen-slachten
Uw' loopgraef en uw lijf legt in des vijands grachten; [...]
Barber aen Dioscorus, haren Vader
De zelve Barber, die uw kint te wezen plagh,
Draeght Vader, zoo zy u noch Vader noemen magh,
Haer' groet op met haer hart, genegen u te volgen,
Tot Christus' outer toe. [...]
(Vondel 1642)
Antwoord van Judas Thaddeus, aen Simon Zelotes sijnen broeder
Myn broeder, so gy leeft, so lees mijn laetste lett'ren.
Dan so de wraeck alrede u 't leven quam verplett'ren;
Lees hier de later tijd mijn liefde, en sterven uyt.
De schrik dreev' my het sweet by droplen door de huyt,
Toen ik uw briev' ontfing, [...]
(Bidloo 1675)
Maria de Medicis aan haren zoon, Lodewijk den Dertienden, koning van Vrankryk
Schroom niet, ô Lodewyk! Dit blad papiers te leezen,
Zo ge alle menschlykheid niet gantsch hebt afgelegd;
Zo ge u nog heugt dat gy my eerbied hebt beweezen;
| |
[pagina 14]
| |
Zo ooit uw hart was aan uw Moeders hart gehecht. [...]
(Van Merken 1762)
Jacoba van Beieren aan Frank van Borsselen
Myn waarde Borslen, hoe verblydde my uw Brief!
Ik kus het dierbaar schrift, door uwe pen geschreeven.
Neen, vlei U langer niet; 'er is geen hoop, myn Lief.
Ik zie, wel haast, het eind van myn rampspoedig leeven. [...]
(Wolff-Bekker 1773)
Werther aan Ismene
Ontvang den jongsten groet, beminlijkste aller Vrouwen!
Van hem, wien 't eerst uw oog de Liefde kennen deed:
Ach, kan een sterveling op aardsch geluk vertrouwen?
Mijn heil hing aan de Min: de Min schiep al mijn leed. [...]
(Feith 1779)
Agnes van der Sluis aan Floris V
Wanneer dit schrift zich uitrolt voor uwe oogen,
Mijn Floris, o, mijn Floris, (laat mij dus,
Ach, licht voor 't laatst, nog éens u noemen mogen!)
Dan strekke 't u ten jongsten afscheidskus! [...]
(Ten Kate ca. 1836)
| |
De heldinnenbrief: genre, naam en definitieWat direct in het oog springt bij het zoeken naar heldinnenbrieven in de Nederlandse literatuur is dat ze onderling sterk van elkaar verschillen. Ze komen niet alleen voor verzameld in een reeks, of bijvoorbeeld als Elegia iv in een bundel Latijnse elegieën, maar ook getoonzet als liefdesliedjes en beurtzangen of verstopt als brief waarmee een bode opkomt in een toneelstuk. Ze kunnen bestaan uit rederijkersverzen of elegische disticha, ze kunnen geversificeerd zijn in heffingsverzen of alexandrijnen en ze kunnen beoogd zijn als liefdeslessen, stichtelijke levensverhalen of politieke schotschriften. Toch behoren de teksten tot een en dezelfde literaire traditie omdat ze teruggaan op de bundel Heroides van Ovidius. Ze delen met elkaar de vormelijke | |
[pagina 15]
| |
en inhoudelijke kenmerken van de brief en de karakteruitbeelding. Bovendien hebben ze in of meer of mindere mate overeenkomsten met de liefdeselegie en met het argumentatieve karakter en de overredingskracht van het overtuigende betoog. Daarmee vormen de navolgingen één genre, al is dat door de eeuwen heen telkens veranderd zoals dat bij literaire genres gebruikelijk is.Ga naar eind3 Deze veranderingen hangen samen met de telkens andere manieren waarop Ovidius is geïmiteerd. Dat kunnen zeer letterlijke imitaties zijn met gebruikmaking van woorden en versregels van Ovidius aaneengeregen tot een cento, maar ook Nederlandstalige bewerkingen ‘Nae 'sLandts gheleghenheyt verduytschet’ en creatieve imitado met nieuwe thema's, personages en retorische doelen, afhankelijk van de telkens andere beweegredenen en de literatuuropvattingen van de dichters. Bovendien konden in de loop der tijden naast Ovidius' Heroides ook succesvolle navolgingen op hun beurt als voorbeeld gaan fungeren. Heldinnenbrieven zijn ondanks de genoemde verschillen altijd snel te herkennen. Ze vertonen weliswaar overeenkomsten met redevoeringen of orationes (Helena tot Paris, Jozef tot de vrouw van Potifar) en met klachten en liedjes op naam van beroemde personen zoals het Wilhelmus (‘Wilhelmus van Nassoue ben ick’), maar ze onderscheiden zich doordat ze nadrukkelijk de brieffictie handhaven. In het Nederlandse volkslied staat niet ‘Wilhelmus van Nassoue schrijf ick’, maar in heldinnenbrieven wel: ‘Ik schrijf, doorluchte Vorst! deez' brief u uit den Briel’, ‘Ontvang in Loevestein, myn Arnold! deezen brief’ en ‘Schroom niet, ô Lodewyk! Dit blad papiers te leezen’. Bovendien refereren dichters of boekdrukkers regelmatig expliciet aan de Heroides van Ovidius. Dat gebeurt in drempeldichten, verklarende noten in de marge, in (helaas zeldzame) voorredes of in de teksten zelf, bijvoorbeeld door middel van overeenkomstige motieven zoals traanvlekken op het papier, of vergelijkingen van de schrijvende figuur met Ovidiaanse heldinnen: ze wacht als Penelope of klaagt als Dido. De belangrijkste kenmerken zijn constant, namelijk de briefvorm met een vaste structuur van de titel - ‘X aan Y’ -, de karakteruitbeelding, de versvorm en in meer of mindere mate ook de toon en motieven van de klacht of elegie, en de betoogtrant met de bijbehorende opbouw van de argumentatie-structuur: een smekend initium, een beschrijving van het dagelijkse gemis, een verhalend middendeel waarin de ontvanger wordt overtuigd en een pathetisch slot. De beste naam voor dit genre in de Nederlandse letterkunde is ‘heldinnenbrief’. Dat is een term die kan bogen op een eeuwenoude geschiedenis. Dichters van Vondel tot Bilderdijk hebben de naam al gebruikt: ‘Nasoos heldinne- | |
[pagina 16]
| |
brieven’, ‘heldinnebrief’, Heldinnen brieven en Heldinnenbrieven.Ga naar eind4 Ook is het ooit de vakterm geweest zoals blijkt uit het traktaat ‘Over de navolging’ (1763) van Paludanus en uit de ‘Verhandeling over de Heidenbrieven’ (1773) van Roullaud, hoewel in deze laatste de mannelijke variant ‘heidenbrief’ wordt gebruikt. Overigens waren er doorvertalers van Ovidius ook termen gebruikt als ‘clachtige’ brieven van Griekse prinsessen en jonkvrouwen, ‘treurbieven’ van ‘vorstinnen’, of gewoonweg ‘Princesse-brieven’.Ga naar eind5 In de negentiende eeuw is het pleit echter beslecht: ‘De heldinnebrief (Heroïde)’ luidt een paragraaf in het Handboek der dichtkunde en welsprekendheid van Eschenburg en Van Kampen (1828/29), waarmee het genre officieel in kaart was gebracht. ‘Heroïdes of Heldinnenbrieven’ luidt niet veel later het overzicht van letterkundige en heldinnenbrief-auteur Collot d'Escury (1830), dat als volgt begint: De zoogenaamde Heldinnen-brieven, bij de Romeinen en Franschen, naar hunne verschillende uitspraak, Heroïden genaamd, behooren tot eene der bevalligste en aangenaamste dichtsoorten, welke vooral geschikt zijn, om op het hart en gevoel te werken: in dezelve wordt uit het hart tot het hart gesproken; nu eens geschiedt dit met kracht en waardigheid, dan weder met hartstogtelijke teederheid, en een roerenden ernst, naar de betrekking, waarin degeen, die dezelve verbeeld wordt te schrijven, zich op dien stond bevindt.Ga naar eind6 Toen vijf jaar later de ‘Verhandeling over den heldinnenbrief’ van Schuil (1835) verscheen, was de benaming een feit, hoewel deze letterkundige het genre wel erg beperkt opvatte: Volgens onze bepaling, is de heldinnenbrief een hartstogtelijk gedicht, in den middentoon van de elegie en van het treurspel, in den vorm van eenen brief, welke verondersteld wordt geschreven te zijn door eene beroemde vrouw aan haren geliefden, aan welken zij openhartig haar geheele gevoel, hare drift en hare aandoeningen schetst.Ga naar eind7 In zijn omschrijving is Schuil voorbijgegaan aan het feit dat brieven op naam van mannelijke personages eeuwenlang als varianten tussen de brieven van vrouwen zijn gemengd en dat die dus moeten worden meegeteld. Het overwichtvan de brieven uitnaam van vrouwen maakt dat de vrouwelijke term de algemene aanduiding is geworden, ook voor brieven uit naam van mannen. Dat geldt evengoed voor Ovidius. Zijn bundel is als ‘Brieven van heldinnen’ de geschiedenis ingegaan terwijl er drie brieven van mannen (Paris, Leander en | |
[pagina 17]
| |
Acontius) in voorkomen, wat door een zestiende-eeuwse commentator is verdedigd op grond van het principe dat de meerderheid telt.Ga naar eind8 Het voorbeeld van Ovidius heeft onder meer de zeventiende-eeuwse Neolatijnse dichter Jean-Antoine Vincart ertoe gebracht zijn brieven op naam van vrouwelijke én mannelijke heiligen ‘Brieven van heilige heldinnen’ te noemen.Ga naar eind9 Collot d'Escury (1830) vond het overigens niet verwonderlijk dat Ovidius merendeels vrouwen (‘heldinnen uit den fabeltijd’) de pen in handen had gegeven, omdat de ‘taal van teederheid en gevoel’ ‘het treffendst van vrouwelijke lippen vloeit’.Ga naar eind10 Kortom, van Vondel tot Bilderdijk is heldinnenbrief voor zowel Ovidius' exemplaren als voor de navolgingen gebruikt, waarna het in de negentiende eeuw de vakterm is geworden. Het bovenstaande heeft ertoe geleid dat er voor dit onderzoek een definitie is geformuleerd die bruikbaar is voor alle heldinnenbrieven zoals die in het Nederlandse taalgebied zijn verschenen: Een heldinnenbrief is een fictieve brief in het Latijn of in de moedertaal met kenmerken van een elegie, gedicht vanuit het perspectief van een bekend literair of historisch personage (v/m) dat zich op een kritiek moment in het leven richt tot een geliefde of vertrouweling om hem of haar van iets te overtuigen. Het genre gaat terug op de bundel Heroides van Ovidius. | |
De Europese contextHeldinnenbrieven zijn, zoals duidelijk zal worden, niet uniek voor Nederland en Vlaanderen. De teksten passen in een literaire traditie die zich vanuit Italië op ruime schaal in Europa heeft verspreid, globaal gezien van Rome tot Stockholm en van Londen tot St. Petersburg. De populariteit van het genre is bekend sinds de beredeneerde bibliografie Der heroische Brief (1968) van Heinrich Dörrie, waarin hij het genre beschrijft, inventariseert en voorziet van korte toelichtingen.Ga naar eind11 De studie moet bij verschijning voor veel letterkundigen een eye-opener zijn geweest. Er bleek een netwerk te bestaan van navolgingen van Ovidius' Heroides over heel Europa met uitlopers tot in Rusland, zowel in het Latijn als in zeker tien volkstalen (Italiaans, Grieks, Spaans, Portugees, Frans, Engels, Duits, Nederlands, Zweeds en Russisch), met een chronologische reikwijdte vanaf het begin van de vierde tot in de eerste helft van de twintigste eeuw. De grootste productiviteit werd bereikt vanaf het Italiaanse Quattrocento tot de romantiek in de eer- | |
[pagina 18]
| |
ste helft van de negentiende eeuw. Dörrie geeft aan het slot van Der heroische Brief een Publikationsliste van circa duizend titels met vindplaatsen. Italië nam volgens Dörrie het voortouw bij de popularisering van het genre. De eerste duidelijk herkenbare verzameling is de bundel Pistole van Luca Pulci (1481). Hierin richten beroemde personages uit de klassieke literatuur en geschiedenis zich tot naasten en (ex-)geliefden, zoals Circe aan Odysseus, Jarbas aan Dido, Marcus Brutus aan Porcia en Cleopatra aan Caesar. De bundel is in Florence aan Lorenzo il Magnifico opgedragen en werd maatgevend voor de internationale kring van dichters-humanisten. In de zestiende eeuw werd er nog verschillende malen op het genre gevarieerd. Nieuw was het idee om brieven te componeren uit naam van eigentijdse politieke figuren zoals Anna van Bretagne aan Lodewijk xii (1509) en Catharina van Aragon aan Hendrik viii (1532/1533). Vanaf 1669 werd er vanuit Italië niet meer aan het genre bijgedragen. Buiten Italië onderscheidt Dörrie een bloeitijd in de zestiende eeuw in Engeland, die werd afgesloten met Michael Draytons England's heroicall epistles (1597) met brieven en antwoordbrieven van koninginnen, ladies en hun partners als een ‘catalogue of heroical loves’. Pas weer in de achttiende eeuw zouden daar hoogtijdagen volgen rond Alexander Pope (‘Eloisa to Abailard’, 1717/18). De Noordelijke Nederlanden kenden volgens Dörrie hoofdzakelijk één bloeiperiode in de vroege zeventiende eeuw, in de kringen van Neolatijnse dichters in Leiden rond Janus Dousa Pater en Johannes Meursius (1602) tot Caspar Barlaeus (1629). In de Zuidelijke Nederlanden werd, nog steeds volgens Dörrie, de periode 1630-'40 gedomineerd door religieuze heldinnenbrieven ofwel ‘heiligenbrieven’ (heroides sacrae) van jezuïetendichters als Boudouin Cabliau en Jean-Antoine Vincart, in het noorden gevolgd door Joost van den Vondel (1642).Ga naar eind12 Duitsland was er laat bij: pas toen het Italiaanse aandeel in het genre in 1669 voorgoed was geëindigd, begon de Duitse bloeitijd met Christian Hofmann von Hofmannswaldau (Heldenbriefe 1679). Vervolgens ontstond hier een traditie van brieven gebaseerd op de bijbel, vooral op het Oude Testament. Frankrijk nam in de achttiende eeuw de leiding over. Dörrie zag voor dit land een belangrijke rol weggelegd toen in het midden van de eeuw, na een terugval van de belangstelling voor klassieke genres, de traditie van de heldinnenbrief in Europa herleefde. Charles Pierre Colardeau en Claude Joseph Dorât begonnen in 1758 met een briefwisseling geïnspireerd op Alexander Popes brief ‘Eloisa to Abailard’, direct gevolgd door een keur van dichters als Jean François de La Harpe en A.M.H. Blin de Sainmore. De Franse voorbeelden waren veelal gebaseerd op tragische gebeurtenissen in de actualiteit en ze vonden | |
[pagina 19]
| |
hun weg in Engeland, Spanje en Rusland. In het achttiende-eeuwse Nederland zou, aldus Dörrie, alleen aan het einde van de eeuw een korte opbloei zijn ontstaan met de Neolatijnse dichters Jacobus Hoeufft en Hendrik Collot d'Escury. De negentiende eeuw kende volgens hem - naast een handvol prijsinzendingen voor het jaarlijkse certamen poeticum Hoeufftianum van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen - voornamelijk nog Franse en Duitse pogingen tot restauratie. Het overzicht van Dörrie heeft furore gemaakt. Toch is er ook kritiek gekomen. Door de grote hoeveelheid feitelijke gegevens vormde het een belangrijk uitgangspunt voor verder onderzoek, maar dat laatste is vooral gestimuleerd door, hoe kan het ook anders, de talrijke lacunes. Vanaf de verschijning in 1968 is er op hiaten gewezen en zijn in het buitenland veel aanvullende studies verricht.Ga naar eind13 Die waren evenwel anders van aard: de belangstelling om een literaire traditie te beschrijven door middel van een bibliografie is afgenomen en de interesse gaat nu eerder uit naar veranderende literatuuropvattingen. Tot nu toe ontbrak voor Nederland dergelijk werk op het gebied van heldinnenbrieven, evenals een grondiger inventarisatie van het materiaal. Dörries overzicht van de brieven in het Nederlandse taalgebied is namelijk zeer onvolledig: het aandeel vanuit rederijkersmilieus en literaire genootschappen is bij hem grotendeels buiten beeld gebleven en het accent is te zwaar komen te liggen op Neolatijnse teksten en niet op de veel talrijkere, populaire volkstalige.
Deze studie naar het Nederlandse aandeel in de Europese literaire traditie bouwt voort op eerder onderzoek. In 1763 besprak Petrus Paludanus de heldinnenbrief al in zijn vertoog ‘Over de navolging’ voor het Leidse letterkundige studentengenootschap Minima crescunt en in 1773 hield de literair-criticus Henri Jean Roullaud een ‘Verhandeling over de Heidenbrieven’ voor het letterkundige genootschap Diligentiae omnia.Ga naar eind14 In de negentiende eeuw zijn kort na elkaar overzichten van het genre gepubliceerd door de letterkundigen Hendrik Collot d'Escury (1830) en P.S. Schuil (1835).Ga naar eind15 Daarna volgde ruim een eeuw wetenschappelijke stilte die duurde tot Van Duinkerken (‘Spelen met Ovidius’ 1958), de serie korte artikelen van Arens (1960-70) en de Leidse oratie van Zaalberg (1964) over de Menelausbrief van P.C. Hooft.Ga naar eind16 Hernieuwde belangstelling was er vanaf eind jaren '80 in de artikelen van Ter Meer (1987), Rabbie (1988), Eyffinger (1988, 1990), Smits-Veldt (1989), Doek (1992), Guépin (1994-2002), Heesakkers (1994-95) en Van Marion (1994-2004). Op zeker moment werden heldinnenbrieven zelfs min of | |
[pagina 20]
| |
meer populair met de vertaling van Ovidius' Heroides als Legendarische vrouwen (1994) in de reeks Ambo-Klassiek, die bijvoorbeeld in 1996 de Amsterdamse toneelschool inspireerde tot geïmproviseerde antwoorden aan de eerste vijftien Ovidiaanse heldinnen. In hetzelfde jaar wijdde de vpro een aflevering van Noorderlicht aan het onderzoek naar heldinnenbrieven waarvan in de onderhavige studie verslag is opgemaakt. Schenkeveld-van der Dussen gaf het genre voor het eerst weer een plaats te midden van hofdichten, epos en toneel in de inleiding van het standaardwerk Met en zonder lauwerkrans (1997). Onderhavige studie zal op basis van het vele nieuwe materiaal het beeld over de heldinnenbrief in Nederland, voor zover dat bestaat, grondig wijzigen. Het corpus teksten dat vele malen groter is dan Dörrie in zijn tijd had ingeschat, werpt nieuw licht op zijn ideeën als zou het genre in dit taalgebied laat op gang zijn gekomen (Nederland was er in 1412 juist vroeg bij), voornamelijk het werk zijn van Neolatijnse auteurs (juist de dichters in de volkstaal dragen het genre) en na Vondel nauwelijks meer Nederlandstalige exemplaren kennen (er zouden nog ruim anderhalve eeuw brieven in de volkstaal volgen). Dörrie had veel te vroeg, namelijk in 1658, de actieve periode van de heldinnenbrief hier te lande afgesloten.Ga naar eind17 De winst van de zoektocht voor deze nieuwe studie zit hem dus zowel in de prille begintijd van het genre als in de bijdragen uit rederijkersmilieus en andere zeventiende- en begin achttiende-eeuwse brieven in de volkstaal, en bovendien in het genootschapsleven in de tweede helft van de achttiende eeuw waarbinnen de heldinnenbrief een imposante groei doormaakte en daarmee Frankrijk in productiviteit naar de kroon stak. Met de honderden nieuw gevonden brieven tot en met het begin van de negentiende eeuw lijkt de verhouding ten opzichte van de omringende landen - voor zover de informatie daarover voorhanden is - ingrijpend veranderd. Nederlanders hebben de heldinnenbrief eeuwenlang actief beoefend en er hun literaire aspiraties, hun opvattingen over liefde, trouw, vrouwelijkheid en mannelijkheid, en hun geloof en vaderlandsliefde in uitgedragen. | |
Vraagstelling en onderzoeksmethodeHierboven is al naar voren gebracht dat heldinnenbrieven de morele, godsdienstige of maatschappelijke ideeën van dichters weerspiegelen. Achter de verschillen tussen de teksten gaan bovendien variaties schuil in de opvattingen over het genre zelf, dat wil zeggen in de denkbeelden of uitspraken over de | |
[pagina 21]
| |
functies van de brieven (bijvoorbeeld ‘nut’ en ‘vermaak’ of een exemplarische liefdesles), over de technieken die nodig zouden zijn om die functies te realiseren (zoals de mogelijkheid de lezers te ontroeren), en over de aard van de teksten (wat is een heldinnenbrief?). Hiermee hangen ook de variaties samen in de manieren waarop de nieuwe brieven met het voorbeeld van Ovidius' Heroides in verband zijn gebracht (van ‘slaafse’ tot ‘creatieve’ imitado). In dit boek komen zowel de literaire kant (bronnengebruik, imitatio-procédés, enz.) als het gedachtegoed (moreel, religieus, enz.) aan bod. Centraal staat daarom de vraag hoe dichters, van Dirc Potter tot Willem Bilderdijk, zijn omgegaan met het voorbeeld uit de klassieke Oudheid. Welke nieuwe heldinnenbrieven zijn er gedicht en welke nieuwe personages en thema's zijn er aangevoerd? Welke variaties zijn er aangebracht in de opbouw van de brieven en de retorische doelen, in het gebruik van de literaire motieven en de stijlmiddelen? Welke nieuwe didactische, morele of politieke oogmerken hadden de heldinnenbriefauteurs, met andere woorden, wat wilden ze bereiken met hun vertalingen van de Heroides of met welk doel dichtten ze antwoordbrieven of bewerkingen in moralistische of christelijke zin of juist geheel nieuwe brieven: moest het allemaal anders enbeteren waaruit bestaat dan dat ‘beter’? Deze laatste vragen zijn niet gemakkelijk te beantwoorden. Heldinnenbriefauteurs zijn zelden expliciet over hun opvattingen en bedoelingen. Hier geldt wat in het algemeen voor literair-theoretische uitspraken van dichters in de vroegmoderne tijd opgaat: ‘disparaat’, ‘vol hiaten’ en ‘sterk afhankelijk van directe theoretische voorbeelden en de literaire praktijk’,Ga naar eind18 of zoals Vondel het voor beginnende dichters formuleert: ‘Een leergierige lette wel [goed] op de lessen en regels der kunste, gevonden uit het voorbeelt der treflijckste Dichteren’ (Aenleidinge, v. 107-109). Daarom zijn de antwoorden op de onderzoeksvragen vaak binnen de brieven zelf gezocht, speciaal daar waar de afwijkingen van Ovidius en de variaties op zijn thema's en personages doen vermoeden dat er nieuwe ideeën in zijn uitgedrukt. Er zijn twee methoden gebruikt om de contemporaire ideeën of regels te achterhalen. Ten eerste was dat de systematische vergelijking van de teksten met Ovidius' Heroides en in voorkomende gevallen meer eigentijdse, gezaghebbende brieven. Dergelijke contrastanalyses tussen de bron- en doeltekstenGa naar eind19 verschaffen inzicht in de imitatio-procédés en ze tonen behalve overeenkomsten vooral de afwijkingen, die vervolgens beide kunnen worden geïnterpreteerd, waarbij de laatste de interessantste bronnen vormen voor de nieuwe ideeën. | |
[pagina 22]
| |
Ten tweede zijn er analyses van de argumentatiestructuren in de brieven gemaakt. Daarmee wordt getoond hoe de tekstopbouw verloopt en welke argumenten er zijn geselecteerd om een bepaald doel te bereiken. Deze methode levert niet alleen meer zicht op het oogmerk van de fictieve personages, maar ook op de retorische doelen van de dichters zelf, die een scala aan literaire argumentatiemiddelen ter beschikking hadden én gebruikten om hun publiek te overtuigen en eventueel collega-dichters uit te lokken tot reacties. Het terrein van dit onderzoek vormt, kortom, het spanningsveld tussen de klassieke, Ovidiaanse bron en de wijd uiteenlopende navolgingen uit latere, door andere literatuur- en geloofsopvattingen en een andere seksuele moraal gedomineerde eeuwen, en tussen de nieuwe heldinnenbrieven onderling. Alle analyses dienen ertoe te achterhalen en onder woorden te brengen hoe de traditionele vorm en inhoud van een klassiek (en ‘heydensch’) werk als de Heroides telkens opnieuw is aangepast aan de (christelijke) cultuur in het Nederlandse taalgebied en de steeds weer veranderende eisen van poetica en samenleving. | |
Bronnen en opzet van deze studieDit onderzoek behandelt de heldinnenbrieven in de moedertaal en in het Latijn die zijn ontstaan in, zoals de titelpagina met een anachronisme zegt, ‘Nederland’, datwil zeggen het Nederlandse taalgebied in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Het gaat om een corpus van ruim zeshonderd teksten die op systematische wijze bij elkaar zijn gezocht. Als uitgangspunt dienden de titels in de negentiende-eeuwse overzichten van het genre, aangevuld met de Lijst van Geerebaert (1924), de Publikationsliste in Der heroische Brief van Dörrie (1968) en De oudheid in het Nederlands van De Rynck en Welkenhuysen (1994, 1997). Vervolgens is het bezit van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde doorgenomen op de trefwoorden ‘brieven’ en ‘mengelpoëzie’. Van menige Neolatijnse auteur is de verzamelde poëzie doorzocht op bijzondere titels van elegieën, evenals talloze registers van liedboekjes, almanakken, pamfletcatalogi en omvangrijke reeksen jaarbundels van literaire genootschappen. Naar brieven uit de Zuidelijke Nederlanden is speciaal gezocht in bibliotheken in Antwerpen en Gent. Daarnaast zijn alle interne verwijzingen gevolgd, waardoor het onderzoek soms op grillige wijze is verlopen. De ruim zeshonderd verzamelde heldinnenbrieven bestaan uit Nederlandse ‘vertalingen’ van Ovidius' Heroides (dat wil zeggen adaptaties in de moeder- | |
[pagina 23]
| |
taal, bewerkingen voor een contemporair publiek), uit antwoordbrieven op de Heroides, en uit talloze variaties op Ovidius: nieuwe brieven met nieuwe fictieve auteurs. Ze ontstonden van de vijftiende tot de negentiende eeuw, met het zwaartepunt in de vroegmoderne tijd (de enkele twintigste-eeuwse exemplaren zijn buiten beschouwing gelaten). Ze werden gedicht door meer dan honderdveertig Nederlandse en Vlaamse auteurs, zowel mannelijke als vrouwelijke, hoewel de laatsten zwaar in de minderheid zijn (de verhouding is ongeveer 10:1). De Neolatijnse brieven zijn voor dit onderzoek door mij vertaald; de Neolatijnse en Nederlandstalige teksten hebben wederzijds veel invloed uitgeoefend en kunnen niet los van elkaar worden bestudeerd. Het zichtbare resultaat van deze zoektocht naar heldinnenbrieven is de Brievenlijst aan het eind van dit boek met alle gevonden titels met auteurs en bronvermeldingen. Hierin treffen lezers dus altijd de bibliografische informatie aan over de brieven die in de lopende tekst worden genoemd. Die informatie staat niet in het zo kort mogelijk gehouden notenapparaat. De Brievenlijst is ook te vinden op het internet,Ga naar eind20 waar een groot aantal van de teksten te vinden is en waar nieuwe vondsten aan zullen worden toegevoegd. Omdat dit onderzoeksverslag is gericht op brieven, komen niet alle vormen van invloed van Ovidius' Heroides aan bod, zoals die op het Nederlandse toneel.Ga naar eind21 Ook krijgen niet alle brieven evenveel aandacht. Binnen het corpus zijn duidelijk meer en minder invloedrijke auteurs aan te wijzen, dat wil zeggen dichters die het initiatief namen tot nieuwe varianten en anderen die volgden, bijvoorbeeld met antwoordenbrieven. Het onderzoek is vooral op de ‘voortrekkers’ gericht. En omdat per periode en per auteur of groep auteurs de personages, de thematiek en de ideeën verschillen, is deze studie naar opvattingen over het genre chronologisch opgezet. Daarbij is uitgaan van opeenvolgende ‘groepen’ brieven en auteurs om zo te proberen de veranderingen en vernieuwingen in de loop van de tijd waar te nemen en te benoemen. De reacties van omringende dichters zijn waar nodig in de slotparagrafen van de hoofdstukken beschreven. Dergelijke clusteringen zijn belangrijk, want heldinnenbrieven zijn veelal het resultaat van een literair netwerk, een schooloefening of een geleerd spel waarin men vakgenoten wil overtroeven. De hoofdstukken in dit boek zijn dus rond literaire modes of clusters geconcentreerd. De aandacht richt zich aanvankelijk op het begin van de traditie: de liefdesvoorschriften van Dirc Potter uit de vijftiende eeuw en de Antwerpse Heroides-vertalingen van Cornelis van Ghistele en zijn nieuwe brieven uit de zestiende eeuw. Daarop volgen de Neolatijnse brieven van studenten en docenten | |
[pagina 24]
| |
aan de jonge Leidse universiteit omstreeks 1600, de zeventiende-eeuwse brieven van dichters met een voortrekkersfunctie in dit genre - P.C. Hooft, Caspar Barlaeus en Joost van den Vondel - en ten slotte de achttiende-eeuwse brieven vol gevoel, deugd en vaderlandsliefde en de talrijke inzendingen van twee literaire genootschappen in Leiden en Den Haag tot omstreeks 1810. Het boek begint met een inleiding op de oorsprong van alle heldinnenbrieven, Ovidius' Heroides. |
|