Er gaat iets gewelddadigs, sombers en oorlogszuchtigs van de vermommingen uit.
Martha duwt de bezoeker het atelier boven de galerij binnen, een alchemisties hol vol spiegels, linnen, lijsten, oude jurken, kralensnoeren, haarvlechten,
een atelier waar de wc nooit doorgetrokken wordt en waar alles door korsten bedekt lijkt,
de wasbakken met purperen verf of met mengsels van bloed, poeder, zaagsel, grote ovalen van groen en diepzwart in het bad, vervloeiend tot de meest fantastiese kleuren.
Tussen duizend schelpen, naaktfoto's van Marilyn Monroe, Grace Kelly, afbeeldingen van vergasten in Bergen-Belsen,
staart het glazen oog van een opgehangen pop de bezoeker aan.
In de openstaande laden telkens weer foto's van de moord op Sharon Tate. Martha: ‘Ik ben een dievegge, een parasiet, een bloedzuiger. Ik laat mijn poppen nee zeggen, ja zeggen. Ik ben een Eskimo-kind en zing, ken je dat?’
Martha tikt ritmies met haar voet op de vloer.
‘Ik sla je - ik dood je - ik snij je hoofd af - huhuhu -
Ik snij je arm af - en nu de andere - ik hak je been af - huhu - en nu het andere - huhuhu -’
De bezoeker begint zich onbehaaglijk te voelen en kijkt om zich heen naar de nooduitgang.
Kraters, sleuven, spleten, overheersend zwart en roze, in het nog niet in een definitieve vorm omgezette materiaal van gips, wol en zemelen,
lijken op vagina's.
Luttele vierkante centimeters opengereten lappen op massagraven. Alle poppelijven hebben bloedrode borsten met glazen tepels.
Laten we eens aannemen dat we vol verbazing ‘ah!’ zeggen, dan speelt zich in ons het volgende af: wij laten de onderkaak zakken, leggen de tong plat onder in de mond zodat een enorme ruimte ontstaat. Tegelijkertijd stuwen we met behulp van het middenrif adem uit de longen, geven die door aan de stembanden en het strottehoofd - die we eerst spannen, dan weer laten verslappen - en geven de in