Het werk onder verdoving.
- ‘Drie, vier auto's rijden tegen de horizon, als op een film, en het gras wuift tegen de blauwe lucht - een Franse film over het geluk - terwijl de jongen over wie we het hier hebben op zijn ellebogen steunt en denkt aan wat hij gaat worden.’
- ‘Zoals ik, voor het eerst in zo'n wereldstad, in de straten de mensen hoorde en meende een revue te zien.’
- ‘Marie zette glimlachend haar glas neer, en dat was de tweede keer die middag dat ze me aan een filmster deed denken.’
- ‘De verhalen zijn immers veel boeiender dan wat je in werkelijkheid te zien krijgt. De werkelijkheid bestaat vaak niet eens.’
- ‘Geprobeerd om, net als op de film, het jasje los over één schouder te hangen tijdens het wandelen door de stad.’
- ‘Totdat ik tenslotte op een mooie zomerdag niet de mooie zomerdag beleefde, maar het opstel over de mooie zomerdag.’
In dit schijnbestaan is de twintigste-eeuwse mens zo mogelijk nog passiever dan zijn negentiende-eeuwse lotgenoot, komt hij nog minder toe aan menselijke relaties, vernieuwing, zelfontplooiing. In plaats van zichzelf te maken produceert hij slechts geld. Moet hij steeds meer geld voor anderen produceren.
Wat niet beschreven is, is niet gebeurd.
Wat niet vastgelegd is, bestaat niet. (Een beweging?)
Echt is slechts dat waar men de hand op kan leggen. (Het hart, bijvoorbeeld.)
(Vgl. het poëties positivisme van W.H. Auden: ‘De keukentafel bestaat omdat ik hem schoonmaak.’)
‘Ik heb geen voorstelling van het geluk.’
Het getuigt zelfs van masochisme om als arbeider diepgaand na te denken over de problematiek van de arbeid. Door het steeds enger maken van de beslissingsruimte wordt het hun ook afgeleerd te denken. Voor diegenen die toch tobben staan de valium, nobrium, seres-