In het koekenzoopie.
Nu dat smaakt, daar wordt je ineens warm van. Heete anijsmelk, hè dat hebben ze in lang niet geproefd, dat smaakt nergens zóó lekker als op 't ijs, en Moeder Betje heeft geen handen genoeg om de kopjes te vullen.
‘Nou, vraagt Bram ‘zijn jelui al wat bekomen van den val? je zou zoo zeggen jelui kan er wat meè hoor, nou heb je er zeker vooreerst genoeg van hè?’ ‘O neen, genoeg? kan je begrijpen, als 't morgen niet dooit, gaan we weer, maar dan niet met Els en Marie, die maken overal zoo'n drukte van’. ‘Nu dat is best’, zegt Marietje die al een heel dametje is. ‘We zouden ook niet meê willen, wel Elsje?’ ‘Neen hoor’, zegt deze, ‘ik dank jullie wel’, ‘Nou dat vind ik ook’, zegt Bram, ‘als je met meisjes uitgaat moet je maar wat voorzichtiger zijn’.
Moeder Betje moet er maar om lachen; zij heeft er schik in zóó lekker als de jongens de anijsmelk vinden, ja ze is zelfs een beetje bang dat de groote ketel leeg zal raken en daar gaat anders heel wat in. Willem is druk aan 't vertellen; hij wil een tocht maken, nog een stūk verder dan nu met de sleé, verderop is het ijs veel mooier; geen scheuren of barsten zie je, maar spiegelglad, dat had hij gisteren van Jan Beek gehoord. ‘Kan je begrijpen, die jongen weet er niets van’, roept Herman, ‘neen dan weet ik een baantje, echt hoor! achter den molen’. En nu weet de één nog mooier plekje dan de ander.
Ik geloof dat er morgen heel wat tochtjes gemaakt zullen worden en daar de ketel leeg en de anijsmelk opgedronken is, zeggen wij onze vriendjes maar goeden dag tot een volgenden keer.
‘Leg ereis an, leg ereis an,
Heete melk en warme Jan!’