| |
| |
| |
Als je per ongeluk een Vlaamse uitgever bent
Lezing ‘De Brandende Kwestie’ voor de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam (oktober 1984)
Op 8 december 1983 hield de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond zijn eerste openbare jaarvergadering, met Harry Mulisch als spreker. Zijn openingsrede was een doorwrocht, wat sibillijns vertoog, dat bewondering afdwong. Formuleren zoals Harry Mulisch en de vele Nederlandse auteurs die in deze zaal hun ‘Brandende Kwestie’ hebben behandeld, behoort niet tot mijn mogelijkheden. Luidt een zeer recente, wat apodictische uitspraak van Boudewijn Büch niet als volgt: Uitgevers kunnen niet schrijven? Voor mij was uitgeven, in zeker opzicht, het middel om mijn onmacht zelf auteur te zijn te compenseren. Ik ben dus uitgever geworden, of eerder, zoals ik het eens tegen Bibeb zei: verkoopster van boeken, maar dan uit een gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de auteurs die op me rekenden.
Het probleem van de verhouding Noord-Zuid, wat het literaire boek betreft, is, naar mijn mening, zuiver een kwestie van inkoop- en verkoopstrategie. Deze bewering zal ik trachten te staven aan de hand van wat cijfers en van gegevens ontleend aan de economische geografie.
Een viertal maanden geleden verscheen in de Vlaamse krant De Standaard, in de rubriek ‘Periodiek gelezen’, een artikel getiteld: ‘De Noord-Zuidverhouding in onze literatuur’, met als opvallende ondertitel in een vette onderkast cursief: ‘Als je per ongeluk een Vlaams auteur...’
Het toeval wil dat een paar dagen nadien de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam me vroeg of ik een ‘Brandende Kwestie’ te behandelen had voor het programma 1984-1985. Vermetel als ik ben, ging ik op het slaa-verzoek in want de vragen die dat stuk uit De Standaard in mijn geest deden oprijzen, waren langzamerhand een brandende kwestie geworden.
Toen ik in 1978 Amsterdam verliet en, na wat omzwervingen in de Verenigde Staten, naar België terugkwam, viel het me op dat
| |
| |
men in de media voortdurend werd geconfronteerd met de klacht dat Vlaamse romanciers, dichters en essayisten en hun in Vlaanderen gevestigde uitgevers niet voldoende aandacht kregen in de Nederlandse bladen en niet aan bod kwamen op de Nederlandse markt.
Er zijn dagen waarop ik denk dat deze klacht aan de al te menselijke neiging een zondebok te vinden beantwoordt en andere dagen waarop ik Vlaanderen gelijk zou willen geven, zoals toen ik kennisnam, drie weken geleden, van de boekenbijlage van Vrij Nederland van 22 september en van het ‘Overzicht van de nieuwe Nederlandse boeken’, een overzicht dat waarschijnlijk samengesteld werd aan de hand van de op de redactie binnengekomen zomer- en najaarsaanbiedingsfolders. Deze zuiver informatieve, op kwalitatieve waarde gebaseerde selectie vermeldt in totaal 262 nieuwe titels die najaar 1984 en voorjaar 1985 zullen verschijnen. Ik trof er:
- | 53 romans en verhalen van Nederlandse auteurs, geen enkele van een Vlaams auteur; |
- | 32 essays, met - en ik zit er voor niets tussen - één enkel essay van een Belg, mijn neef Michel Dupuis, bij Bzztôh; |
- | 23 poëziebundels, met één enkele Vlaming, Clem Schouwenaars, uitgegeven door een jonge Vlaamse uitgeverij, Hadewych, waar ik aan verbonden ben. |
Een ontleding van de andere rubrieken, van vertalingen over kunstboeken tot diversen, zal ik u besparen.
Wél stel ik vast dat er geen enkele titel van onafhankelijk gebleven Vlaamse uitgevershuizen in voorkomt. Hebben die Vlaamse uitgevers verzuimd hun aanbiedingsfolders naar de recensenten te sturen? Dat Vlaanderen nog veel moet leren wat promotie en management betreft, wordt uitentreuren herhaald, maar dat geldt zeker niet voor een actief bedrijf als Lannoo, waar veel essayistisch werk en kunstboeken verschijnen. Zou het toch waar zijn dat men in Holland, naar weleens ten zuiden van Breda wordt beweerd, ‘stelselmatig en opzettelijk Vlaanderen verzwijgt’? Zijn Noord en Zuid vijandige broeders geworden en zal ik de rol van de onsterfelijke Antigone moeten spelen, die geen onderscheid weet te maken tussen haar zo dicht bij elkaar in onenigheid levende broeders?
Ik ontleende de titel van mijn lezing aan de ondertitel van het stuk uit De Standaard en maakte ervan: ‘Als je per ongeluk een
| |
| |
Vlaams uitgever bent...’, met mijn excuses aan het adres van Theo Hermans, verbonden aan de afdeling neerlandistiek van Bedford College, University of London, want het blijkt dat deze titel van hem afkomstig is. In het tijdschrift Neerlandica Extra Muros, halfjaarlijks contact- en inlichtingenblad van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, heeft Theo Hermans, dit voorjaar, een uitvoerige studie gewijd aan Het Vlaams literaire boek en het oog van de Nederlandse kritiek. Deze studie begint met een klacht van de vader der Vlaamse Beweging, Jan-Frans Willems, die, in een postscriptum bij een brief uit 1825 aan zijn vriend Jeronimo de Vries, het ‘niet broederlyk [acht] van de Hollanders [dat zijn] laatstelyk uitgegeven werken geene eene recensie’ kregen. Buiten die van Jan-Frans Willems worden ook klachten gemeld van Willem M. Roggeman, Carlo van Baelen en de dichter Daniël Billiet, maar de felste scheldkanonnade komt van Hubert Lampo en zijn aanklacht wil ik u niet onthouden. Ik citeer Theo Hermans: ‘Hij [Lampo] gewaagde namelijk van het “agressieve, om niet te zeggen fascistoïde lef” waarvan de Nederlandse deelnemers aan het panelgesprek op de Dagen van de Vlaamse Gids blijk zouden hebben gegeven’ en Theo Hermans vervolgt: ‘Terugkerend tot de wereld van de redelijkheid, kan men zich echter in ernst de vraag stellen in welke mate de Nederlandse literaire kritiek en journalistiek aandacht besteedt aan uit Vlaanderen afkomstig literair werk’. Om op de vraag een antwoord te vinden heeft Theo Hermans een ‘minigelegenheidsonderzoek’ gedaan, namelijk een vergelijking tijdens een bepaalde periode tussen het cultureel supplement van de nrc en zijn Vlaams equivalent, de Standaard der Letteren. Zijn conclusie is: Als je per ongeluk een Vlaams auteur bent, heb je slechts een minieme kans op een recensie van je boek in de
nrc. Zielig, is het niet?
‘Zielig maakt onbemind’, schreef Jan Mulder onlangs in zijn kroniek in De Tijd, een kroniek die ik ongaarne zou missen al weet ik geen verschil tussen hoek- en strafschop. Ik ben al te bewust dat men in Nederland geen slapeloze nachten beleeft aan de brandende kwestie van de verhouding Noord-Zuid, al meent elke Nederlandse uitgever van literatuur dat zijn omzet in Vlaanderen niet aan zijn verwachtingen beantwoordt.
Het jaarlijks overzicht van de Volkskrant van 7 december 1983 van de wekelijkse rubriek van Martin Ruyter, ‘isbn’, was ietsje gunstiger voor Vlaamse auteurs. 108 titels waren in de loop van 1983
| |
| |
in die rubriek besproken. Hoeveel Vlamingen hadden die eer genoten? Negen, 9 op 108, 1 op 12, maar tot welke fondsen behoorden ze: Hubert Lampo (Meulenhoff), Hugo Claus, Ivo Michiels, Leo Pleysier (De Bezige Bij), Emile Degelin, Ward Ruyslinck, Hedwig Speliers en Herwig Leus (Manteau), Alstein (Standaard). Deze laatste twee fondsen kan ik moeilijk als Vlaamse uitgeverijen beschouwen: hoe zelfstandig de Antwerpse vestigingen ook zijn, het algemeen beleid wordt in Amsterdam bepaald, voor de Standaard bij Bürmann-Tetterode en voor Manteau bij Elsevier. Geen enkele auteur van een der onafhankelijke in Vlaanderen gevestigde uitgeverijen van algemene boeken (ik heb het niet eens over literatuur) was in aanmerking gekomen voor een korte bespreking in deze ‘isbn’-rubriek.
U stelt zich waarschijnlijk de vraag: welke zijn dan toch de Vlaamse uitgevers van algemene boeken? Ik hoop, als ik ze noem, geen al te erge omissie te begaan. Ik onderzocht het door de Vlaamse vakgroep gepubliceerde Repertorium van 1983 van werken in Vlaanderen uitgegeven of door alleenvertegenwoordigers ingevoerd. Terloops moet ik zeggen dat mijn bron, namelijk dat repertorium, wat de nauwkeurigheid betreft vooral bij het onderbrengen in rubrieken wat te wensen overlaat: het boek van cabaretier Max Tailleur Kleedt u zich maar uit, een uitgave van Becht, komt in de rubriek Sport terecht. Is Max Tailleur een verwoede jogger of een aerobicfanaat geworden? Hier treft de redacteur van het Repertorium geen blaam, het zijn de importeurs die opgeven in welke rubriek Nederlandse uitgaven ondergebracht moeten worden. Nog een voorbeeld: de twaalf ‘Sterrenbeeldpockets’ van Bruna staan onder romans, terwijl de twaalf deeltjes ‘Astrologische reeks’ van Elmar in de rubriek Geografie terechtkwamen. Enige bibliografische waarde mag dus aan dit repertorium niet gehecht worden, maar het geeft een approximatief beeld van wat er, op de Vlaamse markt, te koop wordt aangeboden. Hier volgt dus het resultaat van mijn amateuristisch onderzoek; ik vermeld eerst die firma's die, in zover ik op de hoogte ben van fusies of overnames, als onafhankelijk mogen worden beschouwd, of zoals prof. dr. Ludo Simons van de Katholieke Universiteit Leuven op 27 april 1984, tijdens de viering van de vijfenzeventigjarige uitgeverij Lannoo, zei: ‘de nog overeind gebleven uitgevers’.
| |
| |
Lannoo uit Tielt, een der voornaamste uitgeverijen in Vlaanderen, dankzij een technisch goed uitgeruste drukkerij en enkele renderende activiteiten op het gebied van het religieuze boek, het kunstboek, het jeugdboek, de reisgidsen en wat men in het vakbargoens noemt de ‘non-books’, gaf in 1983 één roman en vier poëziebundels van Vlaamse auteurs uit.
Kritak, de zeer actieve progressistisch getinte uitgeverij uit de universitaire stad Leuven, gaf een achttal literaire boeken uit. Walter Soethoudt uit Antwerpen, uitgever van het tijdschrift Diogenes van de afgesplitste redactie van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, een gewaagde en dus lofwaardige onderneming, heeft een tiental boeken op zijn naam staan.
De Roerdomp uit Brecht een drietal, Heideland uit Hasselt een viertal, het Mercatorfonds uit Antwerpen een tiental poëziebundels en het Masereelfonds uit Gent eveneens. Het Davidsfonds een achttal. De Reinaert-uitgaven brachten twaalf titels van Vlaamse auteurs, meestal herdrukken plus een vertaling van Dostojevski. De Clauwaert-reeks was de meest actieve met zeventien titels van Vlaamse schrijvers waaronder debuten. De Standaard Uitgeverij gaf een tiental literaire titels uit. Ten slotte is er Manteau, Antwerpen (ik reken de productie van Manteau Amsterdam er niet bij), die zich terecht kan beroepen op de slogan: ‘Aan de top van de letteren in Vlaanderen’ te staan, met een productie van zeventig literaire titels, waaronder vele herdrukken en daarbij schoolboeken in verband met literatuurstudie in het middelbaar onderwijs. Dus, hulde aan degene die, op 1 januari 1971, in mijn stoel ging zitten terwijl ik naar Elsevier vluchtte, degene die een bestaand goedlopend fonds aantrof, geen vergrijsd fonds want Vandeloo, De Wispelaere, Ruyslinck, Geeraerts en Snoek waren amper veertigjarigen terwijl Jeroen Brouwers en Walter van den Broeck, die toen al tot het Manteaufonds behoorden, net de dertigjarige leeftijd hadden bereikt. Maar hun uitgeefster was vergrijsd en, in de nasleep van de mislukte jeugdrevolutie van mei 1968, moest ze, volgens de toenmalige Edicom-directie waaronder Manteau ressorteerde, door een jongere bedrijfsleider worden vervangen.
Na deze inventaris moet ik nu toch waarschuwen tegen de al te impulsieve conclusie dat er in Vlaanderen hoegenaamd niets wordt uitgegeven. Verre vandaar! Het zijn geen kneusjes, geen heikneuters, de Vlaamse uitgevers! Ze geven veel school- en
| |
| |
wetboeken uit, administratieve uitgaven, reisgidsen, religieuze boeken, mooie kunstboeken en vooral stripverhalen. Het zijn vaak goed functionerende en renderende bedrijven, die ik hier niet zal opsommen, want ons probleem is literatuur.
Indien ik straks mijn visie op de toekomst van het literaire boek in Vlaanderen hard wil maken, visie die het resultaat is van een moeizaam verkregen ervaring zowel in Brussel als in Amsterdam, moet ik nog even uitweiden over mijn loopbaan als uitgever, zodat u beoordelen kunt of ik geloofwaardig ben. Door mijn betoog wil ik namelijk bewijzen dat, indien het inderdaad een beroerde toestand is als je een Vlaams auteur of uitgever bent, dit niets te maken heeft met doelbewuste veronachtzaming vanuit het Noorden, maar dat de oorzaak gezocht moet worden, enerzijds in inkoop- en acquisitiestrategie en anderzijds in een onvermijdelijke situatie die niet uitsluitend voor de verhouding Nederland-Vlaanderen geldt. Echter eerst enkele persoonlijke gegevens: ik kwam in het vak in 1930 bij uitgever Stols, die met het oog op de verspreiding van zijn Franse luxe-uitgaven, rond 1927, Maastricht had verlaten en zich in Brussel had gevestigd. In 1932, op het hoogtepunt van de financiële crisis die in oktober 1929 de wereld had doen wankelen, besloot Stols naar Maastricht terug te keren en ik stelde hem voor als zijn agent te blijven werken. Ik was zojuist eenentwintig jaar oud geworden. Heel gauw werd ik ook importeur van andere Nederlandse uitgeverijen en van Engelse en Duitse boeken. Dit leerde mij hoe belangrijk het is voor de opbouw van een fonds, vooral op het gebied van fiction maar ook van non-fiction om, naast auteurs uit eigen land buitenlandse auteurs in vertaling te kunnen brengen, teneinde drie à vier keer per jaar de vertegenwoordigers op pad te kunnen sturen met een interessante aanbieding die de belangstelling, en dus de kooplust, van de boekverkoper kan opwekken.
Op deze aanbiedingen draait de hele activiteit van een uitgeverij van algemene boeken, dus ook van literatuur en, indien er auteurs hier aanwezig zijn en zo ze weleens over het slechte humeur van nun uitgever hebben geklaagd, moeten ze er begrip voor opbrengen, want die uitgever zit vast en zeker met een nog niet gereedgekomen aanbieding. Aanbiedingen zijn de onderbouw van het boekenvak.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog had ik, naast de
| |
| |
import, een twaalftal romans en verzenbundels van Vlaamse auteurs uitgegeven, een tiental essays en de twaalf nummers van een letterkundig tijdschrift, Werk, waar zowel bijdragen uit het Noorden als uit het Zuiden, vaak debuten, in verschenen waren. Uitgeverij Leopold uit Den Haag, die ik in België vertegenwoordigde, en haar directeur mr. Robert Iwan Leopold, hadden me financieel in de gelegenheid gesteld, naast de import, een uitgeverij op te richten, die zij in Nederland wederkerig zouden vertegenwoordigen. Vanzelfsprekend werd de aankoop en de uitgave van buitenlandse rechten voor het Haagse bedrijf gereserveerd. Ik besefte algauw dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor een literair fonds, door die restrictie, nogal schraal waren. Tijdens de oorlog kon ik, naast het lanceren van jonge Vlaamse auteurs als Louis Paul Boon, Johan Daisne, Piet van Aken en Hubert Lampo en het uitgeven van gevestigde namen als Vermeylen en Van de Woestijne, de aanbiedingen aanvullen met uitgaven, in licentiedruk, van werk van Vlaamse auteurs die door hun Nederlandse uitgevers, wegens gebrek aan papier, niet herdrukt konden worden, maar waar in Vlaanderen opeens, door het derven van andere vrijetijdsbestedingsmogelijkheden, vraag naar was. Zodoende kwamen, helaas slechts voor de duur van de oorlog, in het Manteau-fonds terecht alle bestaande titels van Elsschot, Walschap, Roelants en zelfs werk van Nederlandse schrijvers als Slauerhoff en Aart van der Leeuw en ook, op voorstel van uitgeverij Leopold, werk van Willy Corsari en Johan Fabricius. Amper hadden de Duitsers, in september 1944, Brussel verlaten of ik ondernam stappen om, in mijn fonds, ook buitenlandse auteurs onder te brengen. Nog meer dan ooit wist ik dat een aanbieding minstens een paar aantrekkelijke auteursnamen moet bevatten om de daadwerkelijke interesse van de boekhandel op te wekken. Zo krijgen debutanten en minder bekende auteurs ook een kans op de boekverkopersrekken te staan. Begin 1945
voerde ik copyrightonderhandelingen en bestelde ik vertalingen. Zodoende kon ik tussen 1945 en 1948 auteurs uitgeven als, op het gebied van non-fiction, de Engelse socialistische politicus en politicoloog Harold Laski, de Rus Constantin Simonov, de Franse historicus van de Tweede Wereldoorlog Jacques de Launay en op het gebied van fiction Rosamond Lehmann, Harry Brown, een verhalenbundel van William Sansom en twee romans van Rex Warner. Onder de aanwezigen zullen enkelen de
| |
| |
schouders ophalen bij het horen van de naam Anthony Burgess. Toch ben ik er trots op dat in zijn zojuist verschenen boek Ninety Nine Novels. The Best in English Since 1939, Rex Warner en William Sansom onder de 99 beste auteurs vermeld en besproken worden. Van een der romans van Rex Warner die ik uitgaf, is nu pas, bij Gallimard, een Franse vertaling verschenen.
Hier zou ik een treurige herinnering willen ophalen aan een mislukte poging tot internationale samenwerking van uitgevers uit verschillende landen. In Praag, hoofdstad van de Tsjechoslowaakse Republiek, in 1918 uitgeroepen, en in 1948 vazalstaat van de Sovjetunie geworden, leefde er een ondernemende uitgever, Bohumil Janda. Hij besefte dat voor een bevolking van tien miljoen Tsjechisch sprekenden geen indrukwekkende voorschotten op buitenlandse rechten geboden kunnen worden. Hij kwam in 1946 met het voorstel uitgevers van kleine landen bijeen te brengen onder de naam pasn: Publishers Association of Small Nations, en hij wist een uitgever uit Zweden, Noorwegen, Denemarken, Nederland, Zwitserland, België en zelfs Bulgarije van de juistheid van zijn plan te overtuigen. Ik bezit nog een foto van de eerste vergadering van de pasn in Stockholm in 1947. Aan het hoofd van de tafel zit onze gastheer, de P.D.G. van Esselte, aan de ene kant van de tafel de Zwitserse en de Deense uitgevers en een andere directeur van Esselte, aan de andere kant: Max Tau, die in 1950 de eerste Vredesprijs van de Duitse boekhandel zou ontvangen en verbonden was aan het Noorse bedrijf Grundt Tanum, de reeds genoemde Bohumil Janda, de Nederlander Loot van Leopold en ikzelf. We waren boordevol plannen. Gezamenlijk zouden we rechten kopen van Angelsaksische, Spaanse, Duitse en Franse auteurs. Dat zou de moeizame onderhandelingen van uitgevers uit kleine taalgebieden met grote buitenlandse uitgeverijen vereenvoudigen; we zouden elkaar steunen en adviseren, elkeen zou zijn eigen auteurs aan zijn collega's in eerste optie aanbieden. Ik kreeg het nog gedaan dat de enige Belgische Nobelprijs voor literatuur, Maurice Maeterlinck, het erevoorzitterschap van de pasn aanvaardde. We vergaderden het jaar nadien in Praag, maar veel animo voor het project was er niet meer. Noch bij de initiatiefnemer noch bij de leden: staatsman Jan Masaryk had, na de communistische
staatsgreep van februari 1948, volgens de officiële lezing, zelfmoord gepleegd. Het IJzeren Gordijn zou enkele jaren later vallen.
| |
| |
Maar ik moest vaststellen dat ook tussen Vlaanderen en Nederland een haast ondoordringbaar gordijn was gevallen en dat dit gordijn de expansie van mijn fonds zou beletten. Nederland, waar ik voor mijn afzet op gerekend had, kon wegens gebrek aan deviezen onze Vlaamse uitgaven niet kopen. Daarbij waren, na mei 1945, de goede relaties tussen Nederlandse en buitenlandse uitgevers en literaire agenten gauw hersteld en, dat zeg ik, reëel en zonder wrok, de agent of de uitgever die iets behoorlijks in handen heeft, zal eerst en vooral aan Amsterdamse of althans aan in Randstad Holland gevestigde uitgeverijen denken, waarborg voor een behoorlijke promotie en afzet in Nederland en ook in Vlaanderen. Het is u toch bekend dat negen van de tien grootste uitgeverijen in de Randstad gevestigd zijn? Bovendien vergt het intensief en doeltreffend speuren naar buitenlandse copyrights een investering die kleine uitgevers van literatuur zich niet kunnen veroorloven. De abonnementen op de onmisbare vakbladen uit Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten komen op ruim vierduizend gulden per jaar, reken daarbij de investering in werkuren van attente redacteurs en uitgevers om die buitenlandse bladen uit te pluizen. Er is ook een groter risico verbonden aan de uitgave van vertalingen. Buiten het vaak hoge voorschot op de auteursrechten (The sky is the limit!) en het weleens lang lopende renteverlies op dat voorschot kunnen de vertaal- en redactiekosten zwaar wegen en dus de initiële productiekosten aanzienlijk verhogen. Er is nog een ander risico. Wie zou het zojuist verschenen boek van Saul Bellow in vertaling durven brengen, terwijl eerstdaags de oorspronkelijke tekst, na de hardcover-editie, in quality paperback tegen een zacht prijsje op de Nederlandse boekenmarkt verkrijgbaar zal zijn, in een tijd waar de koper steeds meer prijsbewust wordt en zijn voorkeur, uit noodzaak, naar het goedkope boek gaat. Het gevolg is dat belangrijke
literaire fondsen, dat wil zeggen een combinatie van werk van Nederlandse en Vlaamse auteurs aangevuld met vertalingen, te vinden zullen zijn in kapitaalkrachtige bedrijven in Randstad Holland gevestigd. Bekijk het aanbiedingsnummer najaar 1984 van Boekblad en de ugi-rubriek 410, namelijk literaire romans, verhalen en novellen. Op 21 nieuwe titels van De Arbeiderspers zijn er 14 vertalingen, bij Bert Bakker zijn er 12 vertalingen op de 18 nieuwe titels. Het moet gezegd worden dat beide firma's
| |
| |
een zeer goede feeling hebben voor vertalingen; bij De Bezige Bij is de verhouding gunstiger voor oorspronkelijk werk, maar deze firma heeft een geweldig fonds Nederlandse en Vlaamse schrijvers. U weet dat alles evengoed als ikzelf.
Voor de Vlaamse uitgeverij Manteau heb ik het probleem van de vertalingen enigszins kunnen opvangen, doordat ik in Parijs mijn weg wist en met de vertaling van twee, toen zeer gewaagde boeken van Curzio Malaparte, die ik in Parijs had ontmoet, enig succes oogstte bij Nederlandse boekverkopers en later, in 1955, hun vertrouwen heb kunnen winnen door Françoise Sagan heel vroeg te hebben ontdekt. In tien jaar tijds bracht Manteau acht boeken van Sagan in Nederlandse vertaling. Achteraf bekeken is Sagan, voor ons Vlaams fonds, de beste introductie bij de Nederlandse boekhandelaren en later bij de boekenclubs geweest. Naar mijn mening is de discrepantie tussen Holland en Vlaanderen op het gebied van het uitgeven van literatuur een waandenkbeeld. Het gordijn waar ik het straks over had, hangt niet op de grens tussen Nederland en België, het hangt waar men de grote rivieren oversteekt en het zondert evengoed af uitgevers van literatuur in Den Bosch of Middelburg, zo die er zijn, als Vlaamse literaire uitgevers die zich zouden wagen aan het kopen van buitenlandse rechten om hun aanbiedingen op te peppen, wanneer een auteur niet tijdig de kopij inlevert van de roman waar die uitgeverij zo op had gerekend.
Groot is mijn bewondering voor Corry Zeelen, die het in Limburg volhoudt en de makkelijke weg niet heeft gekozen. Ik zou durven zeggen: ambieer je beneden Maas en Waal ‘een beetje’ uitgever te zijn of te worden, vergeet het maar, want ‘literatuur van niveau wordt minder opgemerkt door boekhandel, media en publiek wanneer ze zich bevindt in een fonds waar men het niet verwacht’. Deze treurige vaststelling stond te lezen in Boekblad van 31 maart 1984. Buiten het circuit van literaire agenten liggen, komt overeen met vechten tegen windmolens, laat staan Hollandse windmolens. Hoe ik tot die conclusie ben gekomen? Door pijnlijke ervaring en door het lezen van vakbladen en van talrijke Vlaamse, Franse, Angelsaksische en vooral Hollandse week- en maandbladen. In Vrij Nederland van 8 september laatstleden schreef Piet Grijs: ‘De weekbladlezer is een opiumschuiver.’ Dat ben ik dus en ik zou hier vele namen willen noemen die mijn leven op een Pajottenlandse heuvel met uitzicht op boer- | |
| |
derijen, kerktorens, akkers, bossen en weiden dragelijk maken. Ik zal me beperken tot de naam van collega Martin Ros, wegens zijn leerzame kronieken in Boekblad en tot de vermelding van één enkel tijdschrift: het elitaire en, ondanks wat zetfouten, zo naar mijn eigen smaak uitgegeven kwartaaltijdschrift Optima, dat ik liefst maandelijks in mijn brievenbus zou willen vinden al was het maar om de bijdragen van Boudewijn Büch. Wees ervan overtuigd dat ik me, bij al dat lezen, dikwijls erger en was ik niet zo lui, ik zou een gepatenteerde ingezondenstukkenschrijfster worden. Dus richt ik mijn ergernis of mijn lof tot vreemdsoortige gesprekspartners: tot het traag grazend vee in het landschap, denkende aan de beschrijving van dat vee door Jacques Lacarrière, een Franse romanschrijver en wereldvreemde eenling die in quasi-autarkie het huis van zijn Bourgondische grootvader die
wijnboer was, bewoont.
‘Die mollige, loeiende beeldhouwwerken met wiegende uiers, die kunstwerken uit liefde en oplettendheid ontstaan, die vreedzame gezellen die in onze weilanden grazen en al herkauwend getuigen van onze stille overwinning op de hongersnood.’
Door een Franse auteur aan te halen kom ik vanzelf terug op wat ik reeds beweerde. Wat voor ons de discrepantie Noord-Zuid heet, is in Frankrijk een verschijnsel van ver doorgedreven culturele centralisatie. Ik hoef u niet te vertellen dat u geen literair uitgever van enig belang zult aantreffen in Rouen of Bordeaux. Onder druk van het Capetingisch koningshuis werd Parijs de navel van Frankrijk. In de literatuur is het zelfs zo dat alles plaatsvindt in het 5de, het 6de en het 7de arrondissement, dat wil zeggen tussen de Tour Montparnasse en de rue Sébastien Bottin. Zelfs Albin Michel, in de buurt van de Cimetière Montparnasse, telt niet mee en komt nooit in aanmerking voor een der drie grote literaire prijzen. Wat buiten die arrondissementen gebeurt, heeft voor de media geen literaire nieuwswaarde.
Uit Vlaanderen afkomstige boeken hebben voor de Vlaamse media wél nieuwswaarde en voor radio en tv bieden ze mogelijkheden tot mediatieke verwerking. Ze halen zelfs pagina één van de krant of het nieuwsjournaal. Voor Nederland bieden ze zelden nieuwswaarde en toch is het in Nederland dat, op literair gebied, het evenement wordt gemaakt, in Amsterdam vooral of, om het nog drastischer te beperken: tussen Raamgracht en
| |
| |
Museumplein. In die kleine arena wordt het gevecht geleverd.
De haast helderziende Franse Nobelprijs Albert Camus wist het al in 1956 toen hij, in zijn verhaal La chute (‘De val’) schreef (ik citeer door middel van de vertaling van Anne Mac Laine Pont uitgegeven door De Bezige Bij): ‘Hier zitten we in het hart van alle dingen. Is het u weleens opgevallen dat die concentrische grachten van Amsterdam op de cirkels van de hel lijken? De burgerlijke hel dan, welteverstaan, met haar boze dromen [...] Hier zitten we in de allerbinnenste cirkel. De cirkel van... Aha, weet u dat al? [...] Maar dan begrijpt u dus wel waarom ik zeg, dat het hart van alles hier klopt, hoewel we geografisch aan het uiterste randje van het vasteland liggen.’
Hoe is de toestand in andere landen? In de Verenigde staten zou ik durven beweren dat het accent ligt tussen Boston en Manhattan, dus aan de oostkust, al wordt Bukowski aan de westkust uitgegeven en al spelen de talrijke, wijdverspreide University Presses een voorname rol. De Noord-Amerikaanse uitgevers hebben geen vertalingen nodig om hun fonds op te bouwen. Toevallig vond ik een nummer van The New York Times Book Review van begin 1983. Onder de titel ‘What Sold in 1982?’ gaf Edwin McDowell een lijst van de 15 fiction topbestsellers van het voorbije jaar. Ik weet dat een romanschrijver wiens werk goed verkocht wordt, in de ogen van de critici verdacht is en vaak terecht. Die 15 titels hardcover fiction gingen van Robert Ludlum tot John Irving, maar geen vertaalde roman kwam in de lijst voor. Een erg leuk gezegde uit het commentaar wil ik u niet onthouden: The surest way to have a best-seller is to have previously written a best-seller.
Voor de Tweede Wereldoorlog hadden Franse uitgevers weinig aandacht voor vertalingen. Eén enkele firma, Stock, specialiseerde zich in het brengen van vertalingen onder de competente leiding van André Bay. Bij de andere Franse uitgevers van literatuur was het iets bijkomends, al mag niet vergeten worden dat juist Gallimard, voor de oorlog, Margaret Mitchells wereldsucces Autant en emporte le vent (Gone with the wind) uitgaf.
In Groot-Brittannië is de literaire concentratie vergelijkbaar met die van Frankrijk. Ook daar zijn de belangrijkste uitgevers van literatuur in de hoofdstad, in casu Londen, gevestigd. In de Bondsrepubliek Duitsland is het juist andersom. Literatuur wordt gebracht zowel in Hamburg als in Frankfurt, in Keulen als in München en dat geldt ook voor Oostenrijk en het Duitssprekende
| |
| |
Zwitserland. Voor al die over een groot taalgebied verspreide uitgeverijen - ik denk aan die literaire giganten als Suhrkamp/Insel, Piper, Hanser, Fischer - is het blijkbaar geen probleem buitenlandse rechten te kopen wanneer het aanbod aan oorspronkelijk Duitse literatuur ontoereikend is.
Er zijn nu eenmaal gezegende, tijdelijk begenadigde plekken op dit westelijk halfrond. Parijs is dat, met onderbrekingen, al sedert eeuwen. Wenen is dat ook geweest op het einde van de negentiende eeuw, en niet zozeer voor literatuur maar ook voor muziek en plastische kunst. Berlijn, met een honderdtal kleine uitgeverijen, is op dit moment een der fascinerendste plekken van West-Europa. Antwerpen is het misschien geweest toen Paul Snoek en zijn kornuiten de Antwerpse cafés deden sidderen. Brussel was zo'n begenadigde plek, in de jaren dertig, toen Eddy du Perron en Jan Greshoff er woonden en de hele Nederlandse literatuur defileerde op de August Reyerslaan, het Kasteel van Gistoux en in de Taverne du Passage, maar Brussel verdient nu de kwalificatie van ‘Witte grafzerk’ die destijds de Pools-Engelse romancier Joseph Conrad die stad toekende. Manhattan en de omgeving van Fifth Avenue was het ook, in de tijd van de jazzgeneration en van Maxwell Perkins; Amsterdam is het nu ook, waar het wemelt van grote en kleine uitgeverijen, van boekverkopers en boekenantiquariaten, van schrijvers en potentiële lezers, van kranten en pamfletten. Het is in Amsterdam dat je die literaire uitgeversfondsen moet zoeken die de tand des tijds zullen weerstaan. Aan het dualisme op literair gebied tussen Nederland en Vlaanderen zal er niet zo gauw een eind komen.
Misschien zit er een mogelijkheid tot koerswijziging in kleinschalige bedrijven, mits ze in handen zijn van bezeten - en toch zakelijke - uitgevers die gebruik zullen weten te maken van de nieuwe informatietechnologie en van het ruimer aanbod aan vakkundige freelancers voor redactionele werkzaamheden. Dit klinkt al wat optimistischer dan de klaagzangen die u eerst moest aanhoren.
Ik wil dan ook deze lezing eindigen met een rooskleurig perspectief gebaseerd op een uitspraak van Eddy du Perron over mezelf. De tekst is al meer dan vijftig jaar oud. Hij is te vinden in een brief uit Parijs van 5 december 1933 van Eddy du Perron aan de dochter van uitgever-boekhandelaar D. Bolle uit Rotterdam en deze brief werd afgedrukt op pagina 398 van het vierde
| |
| |
deel van de Verzamelde brieven. Du Perron zat toen in grote financiële moeilijkheden, het familiefortuin was, door onhandige beleggingen en door de crisis van 1929, flink gereduceerd. Hij was op zoek naar bestaansmogelijkheden. Ik opereerde toen sedert anderhalf jaar als boekenimporteur, nog niet als uitgever. Du Perron schrijft aan Danny Bolle: ‘Vrouwen die zich intens op zaken toeleggen, hebben meestal iets aangeborens op dat gebied en u hebt aan juffrouw Engeltje Mantel kunnen zien hoe aardig de zaken opeens kunnen loopen.’
Wat in de moeilijke jaren dertig mogelijk was voor een eenentwintigjarig meisje van Franse afkomst, moet nu ook mogelijk zijn.
|
|