Het zangeresje aan de Maas of Vervolg op het kransje van letterbloempjes(1794)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Een gebedje. Wys: Gy die met my thands zyt ter jagt. o Lieve Moeder van de min! verschoon, Daar ik u groet, als mijn vrindin, den hoon Die ik u laatst heb aangedaan, Toen ik uw wil dorst tegenstaan, Zoo stout! zoo boos en stout! Gy zond aan my een Minnaar toe: o ja! Maar ik was reeds zyn vlerjen moe, zoo draa Hy my slegts sprak van liefde en trouw. Ach Venus lief! ik heb berouw, Berouw, te laat berouw. 'k Was al te keurig, al te kiesch. Helaas! En nu Godin voel ik 't verlies. Hoe dwaas! Sloeg ik zyn beden in den wind, En nu, nu plaagt uw dartel kint, My staâg, o ja! gestaâg. Myn hartje is enkel liefdevuur, Godin! Myn smart vermeerd, van uur tot uur, vriendin, Ei! hoor een tedre Maagden-beê: Deel my een andren Minnaar meê; Doch, rasch, vooral, doch rasch! [pagina 79] [p. 79] Dan dank ik, op myn bloote kniên, Mevrouw, [U] voor die gunst, die 'k niet verdien, dan zou Uw dienares genezen zyn, Van haar ondraagbre liefdepyn, Geheel, volmaakt geheel. Dan goot hy balsem in myn wond, en ik Werd binnen weinig tyd gezond, ei, schik My binnen kort ten trooster toe, Ik ben het maagderoosje moê, Hoor my, o Mingodin! Vorige Volgende