Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Het waare geluk. Wijs: Men hoort steets Flora's gunsten roemen. Het roozenbaarend vergenoegen En reine min, die bron van vreugd! Zijn eigenschappen, die ons voegen; De beste spooren tot de deugd. Laat andren gouden schijven minnen, En woekren om een blinkend niet; Ik lok het vergenoegen binnen, Dat ons den grootsten rijkdom bied. 'k Min Cloé, en zij mind mij teeder, De zagte weltevredenheid Vergoed ons alle rampen weder, Die ons 't balstuurig lot bereid. Wij kunnen vrolijk 't onheil tarten, Daar 't vergenoegen aan den disch, Zoo wel in voorspoed, als in smarten, Bij ons onafgescheiden is. [pagina 64] [p. 64] Met weinig kunnen we ons vermaaken, Dan smaakt geen Vorst, in zijne zaal, De gulle blijdschap, die wij smaaken. Is 't kleed eenvouwdig, zonder praal, Den disch niet overlaân van spijzen, Het glas niet boordenvol van wijn; Het vergenoegen, dat wij prijzen, Doet echter ons gelukkig zijn. Een malsche kus van Cloé's lippen, Als ik de taal der reinste min Uit haaren lieven mond hoor glippen; De disch eenvouwdig, doch, niet min Naar smaak bereid; een vollen beker, Gevuld met vogt dat Cerus bied, Voldoen mijn wellust. Ja! voorzeker, Meer eischt ons vergenoegen niet. Misgun vrij, wangunst ons dien zegen! De nijvre vlijt schenkt ons dat zoet, Dat zoet, dat nimmer word verkregen, Dan door een weltevreên gemoed. 'k Belach uw grootheid, pragtvertooners, 'k Leef onder 't lage dak, hoe kleen, Veel beter, dan gij, hofbewooners, Ik leef voldaan - gij nooit te vreên! einde van het derde stukje. Vorige Volgende