Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap
(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Op de handjes van Roosje. Aria.Een Phenix Dichter zingt, op onnavolgbren toon,
Het hart bekoorlijk, godlijk schoon,
Waar me den lieven Voet van Galathe mag pralen.Ga naar voetnoot(*)
Ik zing, doch, op een lager trant,
Den lof van Roosjes poezle Hand,
Waar bij geen ander schoon kan halen.
o Handjes! blanker, dan het allerblankst ijvoor,
Versiert met adertjes, waar door
Het jeugdig maagdebloed van Roosjes hart mag vloeijen.
o Handjes! zagter dan fluweel;
o Vingertjes! uw zoet gestreel
Doet mijne liefde wellust groeijen.
| |
[pagina 6]
| |
Vergeefsch, mijn Roosje, wascht gij 't lieve handen paar
In 't helder bronkristal, om haar
Meer zuiverheid, meer schoon en luister bij te zetten:
Of, kunnen ook de bloempjes, die
'k U tot een kransje vlegten zie,
Uw lieve vingertjes besmetten?
Neen 't roozeblaadje, met den morgendauw belaân,
Brengt uwe hand geen smetjes aan.
o Handjes! malscher dan het dons van Junoo's zwanen;
Zoo dikwerf ik mijn zielsviendin,
Mag smeeken om haar wedermin,
Besproei ik u met liefdetranen.
Wat haalt 'er bij het zoet, het zoet dat gij mij deelt,
Wanneer mij Roosje met u streeld;
Wanneer zij u, verlieft, om mijnen hals mag strenglen,
Mijn boezem lachgend met u drukt,
Dan word ik door 't gevoel verrukt!
Dan kan, uw kragt, mijn hart vereng'len!
o Handjes! waar gij raakt verspreid ge een' tedren gloed,
Die mij van liefde smelten doet.
o Vingertjes! die mij, nog straks, zo minlijk streelde!
Ach! als ik kittlend, hier of daar,
Uw zagte drukking word gewaar,
Smaak ik het waare zoet der weelde.
| |
[pagina 7]
| |
Zoo dikwerf ik u kusch, u druk aan mijnen mond,
Gevoeld mijn' boezem, wond, bij wond:
Maar Roosje, gij alleen, kunt weder die genezen;
Schenk mij, met uwe hand, uw trouw;
Dan zal, de schoonste, beste vrouw,
Op aard' al mijne wellust wezen.
G.M.
|
|