Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan de Wtbeeldinghen der Figueren,Door C.V.M.Het derde Boeck.In dit voorige heb ick nu mijn Schilder-jeught eenighsins den wegh gheopent, om sonder letteren eenighen sin oft meeninge voor te stellen, met beduydingen, die alle volcken in eyghen spraeck, so sy doch vernuftigh, oft yet ervaren zijn, souden connen raden, en verstaen. Daer neffens eenighe sonderlinghe Figueren met beteyckeninghe uytbeelden, en den ghesicht voorstellen. Hier in hoeftmen aenslagigh, versierigh, en vindigh: maer niet vertsaeght, oft schromigh te wesen. Want ghelijck eens den rijcksinnighen Coornhert op dese voorhandige stoffe oft meeninge seyde: Voor deur staet geen galgh. Of hy wilde segghen: het staet vry, een yeder zijnen gheest en vernuft hier in te ghebruycken: daer is weynigh oft niet aen te verbeuren: ben ick wel lustich eenighe voorbeelden der gheraemde beduydselen, oft sin-ghevende gedaenten der beeldinghen voor te stellen, tot een meerder voldoeninghe, daerom icker eenighe nae mijn beste vermoghen sal aen den dagh brenghen. Het worden wel veel met verwonderen by den ghemeenen volcke ghesien, die wijse van sonder letteren te schrijven, met teeckenen oft figueren, ghelijck de Rethorijckers eenighe devijsen oft ghedichten pleghen uyt te stellen, welcke dinghen alsoose niet als in een spraeck ghelesen, oft verstaen en worden, en zijn soo uytnemende niet, als de oude Egyptsche wijse der Hieroglyphicken, oft uytbeeldingen. Sy hadden de wijse, datse die dinghen van boven aen den aenvang gaven, te weten, op den Piramiden, oft Graf-spitsen: somtijts waren sy oock te lesen voorwaerts henen, sommighe van achter. Doch eenighe dingen duncken my betamen soo wel van onder om hoogh ghestelt te worden, als van boven om laegh: ghelijck dese naevolghende ghemeen spreuck, van het rondt beloop der Weerelt, oft des Weereltlijcken wesens. Vrede brengt neeringe, neeringe rijckdom, rijckdom hooghmoet, hooghmoet twist, twist krijgh, krijgh armoede, armoede ootmoet, ootmoet bren gt vrede. Om nu dit uyt te beelden, heeft men te brenghen by een, uyt t'voorgaende | |
[Folio 135v]
| |
Boeck, de dinghen, elck sulckes als het beteyckent, en maken oft stellen in orden, t'zy van boven nae onder, oft van onder na boven, de verhaelde dinghen. Eerstlijck, voor den Vrede machmen stellen Mercurij roede, oft eenen Helm tot Biekorf, oft eenen Olijftack. Neeringe machmen uytbeelden met ploegh-kouter, schip-roer, hamer, truffel, spoel, en sulck noodighste tuygh: dit machmen op den voorseyden Biekorfschen Helm, oft ander vrede-teycken stellen, tot bewijs, dat Vrede neeringhe voortbrengt oft draeght. Boven de neeringhe machmen maken rijckdom, met een stockbeurs uytghebeeldt. Wt den buydel, oft op dese stockbeurs, machmen stellen dry Pauw-pluymen, voor den hooghmoet. Op de Pauw-pluymen, ontbonden verstroyde pijlen, voor de tweedracht oft twist, met een tweehoofdigh lichaem op den twist. Eenen gespannen boogh, met eenen Pijl aen de pees, voor den krijgh. Clappe, bedel-mael, fles en schotel, voor d'armoede, comende uyt den krijgh. Op dees armoede machmen maken ootmoet, uytghebeelt met krans oft Croon-vertredenden voet. Op desen voet, soude dan weder volghen den voorighen vrede: doch is onnoodich van nieuws uyt te beelden, wetende dat het weder moet beneden aenvanghen, aen den uytghebeelden Vrede. Snel toeluysteren oft hooren, en traegh zijn in't spreken is wijsheyt. Dit machmen aldus uytbeelden, eerst salmen stellen een oore met een vloghel op, daer nae een Menschen tonge op een Sleck oft Schildpadde, en voor de wijsheyt een Slange, oft t'hooft Medusae. Een snelle handt brengt rijckdom, en een traghe, armoede. Dit canmen uytbeelden met een ghevleughelde handt, houdende een stockbeurs, en een handt liggende op Slecke oft Schildpadde, houdende een cleppe oft clap. Ick mocht hier noch een deel voorbeelden deser beteyckeninghen byvoeghen, dan ick laet den vernuftighen Schilders voort selfs nu versieren en by brenghen, en hunnen gheest hier in oeffenen. Ick weet wel, dat ick der Hieroglyphicis oft Egyptscher schriften halven niet voldoe, noch den Leser niet voldoen can, het welck de Gheleerdtste der Weerelt oock niet alleen swaer, maer onmogelijck soude wesen: want daer is schier geen eyndt aen den verscheyden Caracteren, als icker wel veel heb ghesien, so van verscheyden Dieren en veelderley Voghelen, soo dat het nu niet al te raden waer, wat sy daer mede meenden: doch het waren veel dingen, die hun Goden, en de heymlijckheyt des Godsdiensts belanghden. Dese dinghen zijn veel door Pithagoras uyt Egypten ghebracht in Griecken, en voort in Tuscanen, en Italien, waer van oock eenighe in druck comen. Eer ick noch eyndighe, behoef ick wel eenighe ander uytbeeldinghe voort te stellen, aengaende de sin-ghevende beelden, waer van veel dingen genoech gemeen zijn: als, hoe men de seven Deughden uytbeeldt, oock d'ondeughden, vier Elementen, vier Tijden, 12. Maenden, en dergelijcke. Hier heb ick geenen moedt, noch oock tijt, yeder te voldoen, latende elck vry te versieren, en hem te behelpen, met t'ghene voorhenen van my verhaelt is. Ick sal alleen een weynigh aenwijsingh hier van doen. |
|