Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan den Leeuw, en zijn beteyckeninghe.Met het hooft van den Leeuw, wort beteyckent de wakentheyt, en de hoede,Ga naar voetnoot* oft macht: om dat hy onder alle crom-naghelde Dieren is, die ter Weerelt comende, heeft zijn ghesicht: oock slaept hy weynigh, en slapendeGa naar voetnoot* blincken zijn ooghen, en verroert altijt zijnen steert, dat eenighe meenen dat hy nemmeer en slaept: doch nae meeninghe van Aristoteles, isser geen Beeste die niet en slaept. Met het voorlijf, oft het voorighe deel des Leeuws, wort beteyckent de cracht: want dese leden zijn van dit Dier wonder sterck. Van zijn crachts we- | |
[Folio 128r]
| |
ghen,Ga naar voetnoot* wort hy tot een Hemel-teecken ghestelt: en als de Sonne daer in comt, heeftse groote cracht. Met den Leeuw, wort oock beteyckent de grootmoedicheyt, gelijck de ghedaent-oordeelersGa naar voetnoot* uyt den leden des aensichts ramen: want hy heeft een groot hooft, seer hayrigh vlammende ooghen, en rondt aensicht. Met den Leeuw, wort een Heerschapper beteyckent: dan ick acht, hy eenGa naar voetnoot* Croon op most hebben. Raserije en gramschap, wort beteyckent met den Leeuw, die zijn jonghenGa naar voetnoot* verscheurt. Den Leeuw vluchtende voor eenen witten Haen, daer hy besonder vanGa naar voetnoot* verschrickt is, beteeckent vreese Gods: en den Haen (soo eenighe meenen) de Godtheyt. Den vooren ghenoech liggende, en achter over eyndt, hebbende boven hemGa naar voetnoot* eenen Wl: den Leeuw, cracht: en den Wl, Minervae Voghel, wijsheyt: oft op een Leeuws hooft eenen Wl. Den Leeuw ligghende, als verhaelt, hebbende op t'hooft Mercurij roede,Ga naar voetnoot* beteyckent wijsheyt, oft welsprekenheyt boven cracht. Des Leeuws huydt, beteeckent de deught, by welcke Hercules self wortGa naar voetnoot* verstaen, die het Leeuwen huydt ghedraghen heeft. Wort beteeckent met den Leeuw, die een Man onder voet heeft, en niet misdoet,Ga naar voetnoot* goedertierenheyt: want men seght, als den Leeuw van den Mensch niet ghequetst oft ghewondt is, hy te vreden is, dat hy hem slechs t'onder heeft. |