Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan Vlysses.Vlysses was den soon van Laërtes en Anticlia, hoe wel sommige (Aiax seggen bevestigende) hem houden den soon van Sisyphus, en de dochter van Autolycus, Anticlia, en dat hem Laërtes voor eygen aen nam. Hy was gheboren voor de volle dracht, om dat zijn Moeder glijende, viel op eenen natten wegh, gaende nae den bergh Nerit by Itacha, des sy verschietende corts ghelagh. Hy werdt Heere oft Coningh van het scherp steenclippighe Itacha: en tot Manlijcken ouderdom gecomen, troude de schoon Penelope, dochter van Icarus, daer hy by hadde eenen soon, gheheeten Telemachus: en was so heel op haer verlieft, dat hy alle middelen docht, om met den Grieck-Helden (ghelijck hy met Eedt verbonden was) niet voor Troyen te trecken, dan by haer teGa naar voetnoot* blijven. Des gheliet hy hem mal en uytsinnigh, gingh de Zee-strant ploeghen met seer onghelijcke dieren inghespannen, saeyde sout, en wist hem wonderlijck te gelaten: maer Palamedes, den soon van Nauplius, Coning van Euboea, zijn doot vyant, seer schalc en listigh, vondt raedt om dit veynsen t'ontdecken: nam Telemachus noch heel jongh kindt, en leydet in de vore voor den ploegh. Vlysses siende zijn kindt, wende de Beesten, en heeft het vermijdt te quetsen, waer by zijn bedrogh bekent werdt, en most mede. Doe heeft hy door een verspieder Asius verstaen, waer Achilles hem verborgen hiel, en gingh hem oock ontdecken, en openbaer maken, in ghedaente van een Kramer, soo in't voorgaende Boeck is verhaelt. Veel behendicheyt, listicheyt, en stoutheyt heeftGa naar voetnoot* hy bedreven: hy haelde en bracht voor Troyen de schichten, die Hercules Philocteti gaf, en Pelops ghebeente, en van onder de Poorte Scaea, d'asschen van Laomedon: van het Troysche borgh, het Palladium, doodende de wacht: en met hulp van Diomedes, de Peerden van Rhesus, Coningh van Thracien, wien sy doodden, sonder welcke dingen de Stadt niet te winnen was. Sijnen haet op Palamedes is toe ghenomen: want Vlysses nae Thracien ghesonden wesende, om legher-cost, quam ledigh weder, segghende: niet ghevonden te hebben. Dit siende Palamedes, wouw self daer henen, en bracht groote menichte | |
[Folio 104v]
| |
van kooren: waerom Vlysses heymlijck en listigh zijn doot te weghe bracht,Ga naar voetnoot* bootsende uyt Priamus naem eenen brief aen hem, daer in hy hem bedanckte van den aengheboden dienst, te doen eenigh verraedt dat hy wel wist, en dat hy hem sondt een deel gout, oft gelt, welcke ghewicht oft ghetal Vlysses hadde laten in Palamedes Tente verberghen in d'aerde. Door desen brief met list beschickt, en achterhaelt, in vollen raedt gelesen, werdt Palamedes overtuygt van verraedt. Daer werdt Vlysses looslijck, als met grooter ernst, zijn voorspraeck, datmen soo slechs een eenigh brief van den vyanden ghesonden, niet en hadde te ghelooven, als men sulcken gelt als den brief inhoudt, by hem oft in zijn Tente niet en vonde: doe werdt laten soecken, en dit valsch verborgen gelt in sulck ghetal in de Tente vonden, wist hem Vlysses niet langher voor te te staen, des werdt den onschuldighen Heldt Palamedes gesteenight, voor een verrader: t'welck Nauplius den Vader namaels oock bedrieghlijck en hardt heeft op den Griecken ghewroken, doe sy nae huys voeren: want Pallas op hun verstoort was, om dat Aiax haer voorsegster Cassandra in haren Tempel en haer aenroepende vercracht, oft willen vercrachten hadde: des dede sy dees Schepen met een fel onweder drijven nae desen Nauplij Eylandt toe, nu Negrepont geheeten, des hy den volghenden nacht op eenen hooghen Thoren liet een vyer-teecken gheven: daer de Schepen naer toe voeren, meenende dat het uyt vriendtschap yemandt hun te goede dede: maer sy quamen recht op een deel Clippen, die onder water, en reys aen reys het water laghen, soo dat meest de heele vlote verging, en oock den misdadighen Aiax, den soon van Oileus. Om nu cort te maken met Vlysses, hy is nae veel tegenspoet en avontueren naeckt aenghecomen aen een haven van t'Eylandt Corsyra, oft Corfu, so het nu heet, daer hy van Nausicaa, des Conings Alcinous, was doen cleeden, en door Pallas toedoen daer wel onthaelt, en van daer met Schepen ghesont al slapende in zijn landt Itacha ghebracht, en soo in ghedaente eens Bedelaers t'huys comen onbekent: doch van zijnen Vercken-hoeder Eumaeus daer ghebracht wesende, heeft van zijns Vrouwen dertel Vryers veel geleden. Werdt eyndlijck van Euryclea zijn Voedster ghekent, door welckes behulp hy hem self, zijn soon Telemachus, en zijn twee Herders wapende, en heeft alle dese moetwillighe dertelinghen ghedoodt, en zijn lieve Penelope ongescheynt weder vercreghen, die seer ghevrijdt zijnde, t'Houwlijck altijt uytstelde, eyndlijck tot dat een wedde, die sy onder handen hadde, soude afghewrocht wesen: maer sy ontvlocht by nacht al haer daghwerck, soo dat het webbe altijt onvolweven bleef: waer uyt t'Spreeckwoort ontstondt, van Penelopes webbe. Dese Penelope wort voorgestelt, tot een schoon voorbeeldt van een wijse, stadighe, en eerlijcke kuysche Vrouwe, blijvende vlijtigh en inhuysigh in so lang afwesen haers Mans getrouwe en volherdich, gebonden in den onbevlecten Echt-bandt, hoe seer aengevochten, altijt verlangende na des Mans wedercomst, en is om zijnent wille stadich droef en becommert, volgende hier in den raedt Plutarchi, die wil, dat de wijse Vrouwe het tegendeel doe van de Mane: want die is hoe nader de Son, hoe droever oft donckerder, en hoe verder daer van, hoe vroylijcker: maer een wijse Vrouwe, hoe sy van den Man verder is, hoe sy behoort droever, en hoe nader, vroylijcker te wesen: gelijc Penelope, die in't afwesen druckich, en in't t'huys comen Ulyssis, vroylijc en blijde was. Van hem volgen verscheyden geschiedenissen in't 13e. en 14e. Boec met uytleggingen. |