T'leven van Cornelis Molenaer, gheseyt schelen Neel, van Antwerpen.
De Schilder-const ten deele van Landtschap hadde haer grootlijcks te belghen, soo ick versweghe,
en niet in ghedachtnis en stelde, Cornelis Molenaer, die men om zijn scheelheyt gemeenlijck
noemde, schelen Neel van Antwerpen: want offer veel constighe Landtschap-schilders oyt
gheweest zijn, die uytnemende van boomen en anders zijn gheweest, so sie ick van niemant fraeyer,
en schilderachtiger slach van bladen als van hem. Dit in't
welnemen van een yeder, tuygh ick na mijn oordeel so te
wesen. Voorts van d'ordinantien zijner Landtschappen, en achter-uyten, heb ick niet veel te roemen:
dan dat alles wat men van hem siet, den Schilders wonder wel bevalt: doch in beelden had hy geen
handelinghe. Hy wrocht op de Water-verwers maniere, sonder maelstock, en was wonder veerdigh,
werckende voor d'een en d'ander in dagh-huyr. In eenen dagh,
als men hem te voor wat had aengeleyt, maeckte hy een groot
schoon Landtschap, en men gaf hem van eenen heelen dagh eenen Daelder, t'somtijts voor een
achter-uyt, oft grondeken seven stuyvers. Hy was seer goelijcx,
en veel Schilders ghebruyckten hem tot hun eygen voordeel, hebbende t'huys arm bestier, oft
regement, en groote armoede, door dat hy dranckliefdigh hem niet con wel aenstellen. De schult (als veel gheschiet) werdt gheleyt op de Vrouwe: dese haelde
dickwils t'gelt te vooren, en t'werck bleef t'huys onvoldaen. Sijn Vader is oock een ghemeen
Schilder geweest: welcken gestorven wesende, leerde by zijn Stief-vader, oock een ghemeen
Schilder. Cornelis is t'Antwerpen ghestorven, zijn wercken zijn by den Const-liefdighe in
grooter weerden. Daer is gheweest een, die hem