Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijVan den Pincxster:Op de wijse: Van Ionas.CHristus zijnde verresen,Ga naar margenoot+
Heeft veertich daghen hyGa naar margenoot+
Hem levendich bewesenGa naar margenoot+
| |
[pagina 246]
| |
Ga naar margenoot+Den Apostelen vry,
Op eenen bergh te Bethany,
Ga naar margenoot+Ierusalem by,
Ga naar margenoot+D’opvaert Christi
Ten Hemel openbaer daer saghen sy.
Ga naar margenoot+Van den bergh der Olijven
Wederghekeert ind’ Stadt,
Maria met de Wijven
Oock by henlieden sat,
Vergaert op eenen solder, dat
Elck deuchdich vat
Neerstelijck badt,
Om te ontfanghen den beloofden schat.
Een Apostel vercoren
Ga naar margenoot+Hebben so voor Iudas,
Wiens Bisdom was verloren,
Ga naar margenoot+T’lot viel op Mathias,
Ga naar margenoot+En als nu Pincxster vervult was,
Snellijck en ras
Ga naar margenoot+Een windt gheblas
Quam uyt den Hemel daer op t’selve pas.
Ga naar margenoot+T’huys werdt vervult van desen,
Ghedeelde tonghen claer
Quamen vierich gheresen
Op yeghelijcken van haer,
Ga naar margenoot+Vol des Heylighen Gheests eerbaer
Werdt al die schaer,
Ga naar margenoot+Wy lesen, maer
Ontrent hondert en twintich wasser daer.
Sy predickten en spraken
| |
[pagina 247]
| |
Met ander tonghen eest,Ga naar margenoot+
En seyden sulcke saken
Als haer in gaf den Gheest,Ga naar margenoot+
Veel Ioden die Godt hebben ghevreest,
Die quamen meest
Door dit tempeest
Om weten van desen den rechten keest.
Van onder s’Hemels wolckenGa naar margenoot+
Woonden op dat termijn
Aldaer uyt alle volcken,
Elck sijn tael hoorde fijn,
Den eenen sprack uyt vreesens pijn,
Wat wil dat zijn,
D’ander in schijn
Van spot seyden, sy zijn vol soeten wijn.
Petrus hem excuseerdeGa naar margenoot+
Van dronckenschap ter noot,
Dat Ioel propheteerde,Ga naar margenoot+
Sprack hy, gheschiet nu bloot,
Iesum van u ghecruyst ter doot,
Dien heeft Godt groot
Verweckt minioot,
Desen op ons den heylighen Geest goot.
Doet boet alle te same,Ga naar margenoot+
En laet u doopen vroet
In Iesu Christi Name,
Tot vergevinghe soet
Van uwe zonden overvloet,
Soo ghy dit doet,
De gave goet,
| |
[pagina 248]
| |
Des Heylighen Gheests ontfanght ghy met spoet.
Ga naar margenoot+Petrus heeft met sijn preken
En crachtich goet vermaen
Haerlieder hert ontsteken,
Sy lieten haer beraen,
Ga naar margenoot+Die sijn woordt gheeren namen aen
Hebben daer saen
Den Doop ontfaen,
Haer werdter by drie duysent toeghedaen.
Ga naar margenoot+Dese loefden den Heere,
Bleven met goet opset
In d’Apostelsche leere,
In die ghemeynschap met
Ga naar margenoot+Bootbrekinghe, nae Christus Wet,
End’ in t’ghebedt,
En oock quam het
Een vreese over alle Zielen net.
Ga naar margenoot+Haer goet was al ten besten
Elcken ter noot ghemeyn,
De Heer om te bevesten
T’Euangely certeyn,
Ga naar margenoot+Dede wonder dinghen niet cleyn
Openbaer pleyn
Gheschien alleyn
Door sijn lieve Apostels handen reyn.
Ga naar margenoot+T’Geests vruchten nu in stede
T’onser opvoedicheyt,
Ga naar margenoot+Sijn liefde, vreuchde, vrede,
Ende lanckmoedicheyt,
Vriendelijckheyt, en goedicheyt,
| |
[pagina 249]
| |
T’gheloofs bescheyt,
Sachtmoedicheyt,
Maticheyt, tot der Zielen spoedicheyt.
Broeders dit zijn de vruchtenGa naar margenoot+
Daer men den boom aen kent,Ga naar margenoot+
Of daer met soete luchtenGa naar margenoot+
s’Heeren Gheest is ontrent
In den Olijfboom excellentGa naar margenoot+
Gheplant, gheent,
Blijft ongheschentGa naar margenoot+
Op Christum Syons eenich fondament.Ga naar margenoot+
Een is noodich. |
|