Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijNieu verrijsenis Liedt, nae de wijse: De Meysche jeucht. Oft, Om datmen siet, In’t Huwelijck mis. etc.EEn troostich Liedt
Ga naar margenoot+Om niet treuren met swaer ghedachten
Ga naar margenoot+Als ander siet
Die niet en hopen noch verwachten
Ga naar margenoot+T’verrijsen door s’Heeren crachten,
Ga naar margenoot+O vrienden hoort, maer seker zijt
Ga naar margenoot+Hoe dat de doot
Ga naar margenoot+Quam over groot
Ga naar margenoot+En cleen, ter Weerelt door des Duyvels nijt.
Met Adam al
| |
[pagina 237]
| |
Vielen de Menschen t’eender sommen,
Door sijnen valGa naar margenoot+
In zonde, is over al ghecommenGa naar margenoot+
T’verderven en t’verdommen,
T’ghesloten levens Boeck vermaertGa naar margenoot+
Ontsloot niemant,Ga naar margenoot+
T’volck sat in’t landtGa naar margenoot+
Sonder bystant // dootschaduwich beswaert.Ga naar margenoot+
Maer lof gheseyt
Zy Godt, wiens ghenade wy smaken,
Gherechticheyt
Van eenen dede ons al ghenakenGa naar margenoot+
s’Levens rechtveerdich maken,
Want Christus die ghehoorsaem wasGa naar margenoot+
s’Vaders bevelGa naar margenoot+
Dede soo wel,Ga naar margenoot+
Dat hy ons alle van der doot ghenas.
Eer ende prijs
Zy eeuwich t’Lam Gods toegheschreven,Ga naar margenoot+
Den Boeck propijs
T’ontdoen is hy weerdich verheven,
T’verrijsen en het levenGa naar margenoot+
Is hy, soo Martha heeft ghehoort,
De doot die quamGa naar margenoot+
Ons door AdamGa naar margenoot+
Maer Christus brenght ons al t’verrijsen voort.
T’verrijsen blootGa naar margenoot+
Is claer betuyght door de ProphetenGa naar margenoot+
Iob in den nootGa naar margenoot+
Heeft sijnen Verlosser ghewetenGa naar margenoot+
| |
[pagina 238]
| |
Die hem sonder vergeten
Wt d’aerde soude doen opstaen,
Om naemaels sien
Godt met verblien
In sijn selfs vleesch, en met dit huys bevaen.
Ga naar margenoot+Gheen ooghen el
Dan die hy hadd’ en soudent wesen
Om claer en wel
Ga naar margenoot+Godt soo hy is t’aensien nae desen,
Ga naar margenoot+Dat selve volck verresen
Ga naar margenoot+Dat boete de // tot Ninive,
Ga naar margenoot+En oock niet min
Ga naar margenoot+Die Coningin
Ga naar margenoot+Van Zuyden sal ten oordeel comen me.
En dese t’saem
Ga naar margenoot+Sullen verdommen t’self gheslachte,
Welck onbequaem
Op aerden hier Christum verachte,
Ga naar margenoot+Met veltgheschrey van machte
Ga naar margenoot+En des Eerts Engels stemme claer
Met Gods basoen
Ga naar margenoot+Sal sijn comst doen
Ga naar margenoot+Den Heere self van Hemel openbaer.
Ga naar margenoot+Noyt sulcken dach
Ga naar margenoot+Van alle daghen die oyt waren,
Ga naar margenoot+Niet een en mach
Ga naar margenoot+Voorby van alle Menschen scharen
Ga naar margenoot+Maer sy moeten vergaren
Ga naar margenoot+Al voor den Richter stoel Christi,
D’een tot gheluck,
| |
[pagina 239]
| |
D’ander tot druck,Ga naar margenoot+
Elck mach toesien, want den dach is nae by.Ga naar margenoot+
De dooden saenGa naar margenoot+
Sullen hooren de stem des Heeren,Ga naar margenoot+
Die goet ghedaenGa naar margenoot+
Hebben, t’sal haer ten besten keeren,
Want sy sullen in eeren
Tot t’verrijsen des levens soet,
Voort comen dan,
Maer Wijf oft ManGa naar margenoot+
Wie quaet ghedaen heeft, hem naeckt tegenspoet,
Of men hem schoon
Wil met s’Heeren ghenade stercken,Ga naar margenoot+
Elck sal doch loonGa naar margenoot+
Ghegheven worden nae sijn wercken,Ga naar margenoot+
Die quaet ghedaen hebben, wilt mercken,Ga naar margenoot+
Verrijsen tot verdoemen fel,Ga naar margenoot+
Elck nae sijn daet,Ga naar margenoot+
Sal goet oft quaet
In sijn eyghen lichaem ontfanghen snel.Ga naar margenoot+
Een terwe zaetGa naar margenoot+
Al verstervet hier in der eerden,Ga naar margenoot+
Het groeyt en gaet
Verandert op heerlijck in weerden,
Ons lichaem swack om heerdenGa naar margenoot+
Wort wel in smerten ghesaeyt,
Maer t’sal in cracht
Heerlijck ghewracht
Een eeuwich opstaen al geestich beraeyt.
Noch Paulus seght,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 240]
| |
Hoe Christus sal vry sonder swaerheyt
Ons lichaem slecht
En nietich gheven volle claerheyt,
En maken in der waerheyt
Ga naar margenoot+Sijn heerlijck lichaem self ghelijck,
Doch indien wy
Ga naar margenoot+Volstandich vry
Ghehoorsaem blijven hem sonder afwijck.
Ga naar margenoot+Elck Christen heldt
Ga naar margenoot+Sal blincken als t’licht der Sonnen,
Ga naar margenoot+Des doots gheweldt
Werdt al verstommen en verwonnen,
Dan sal men spreken connen,
Ga naar margenoot+O doot waer is u prickel nu?
Ga naar margenoot+Broeders hierom
Ga naar margenoot+Stantvastich vrom
Ga naar margenoot+Oeffent int werck des Heeren vlijtich u.
Noch vleesch noch bloet
Ga naar margenoot+En sal besitten Hemelrijcke.
Ga naar margenoot+T’vergancklijck moet
Opstaen en zijn onvergancklijcke,
Ga naar margenoot+En also wy van slijcke
Ghedraghen hebben Adams beelt,
Sullen wy claer
Draghen eenpaer,
Dat beelt des Heeren schoon als nieu herteelt.
Ga naar margenoot+Doch wij die fijn
Ga naar margenoot+Dan leven, sullen niet ontslapen,
Menschelijck zijn
Verandert heerlijck verwanschapen,
| |
[pagina 241]
| |
En met al s’Heeren knapen
Zijn opghegrepen in de locht
Met vreuchden soet
Hem in’t ghemoetGa naar margenoot+
En zijn altijt by die ons heeft ghecocht.
Ter wijle datGa naar margenoot+
Wy hier op hopen en verwachten,Ga naar margenoot+
Laet elck ons vatGa naar margenoot+
In reynheyt te besitten trachten,Ga naar margenoot+
Ons lenden der ghedachten
Altijdt opschortende tot Godt,Ga naar margenoot+
Wakend’ in deucht,Ga naar margenoot+
Dat wy verheuchtGa naar margenoot+
Mogen vercrijghen t’een noodichste lot.Ga naar margenoot+
|
|