Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[WIe comt, wie comt, wie comt daer van Edom]Nae de wijse: Wilt hem, wilt hem, wilt hem ghebenedien.WIe comt, wie comt, wie comt daer van EdomGa naar margenoot+
Van Bosra met roode cleeren,
En treckt verciert in eeren?
Ick bent, ick bent, ick bent u Bruydegom
Die gherechticheyt can leeren,
En helpen uyt verseeren,
Mijn cracht is daer toe groot:Ga naar margenoot+
Maer waer van is soo root,
T’ghewaedt aen dijne leden?
De wijn, de wijn, de wijn persse ten noot
| |
[pagina 228]
| |
O Syon tot uwer vreden
Heb ick ghetreden.
Ga naar margenoot+Daerom, daerom, daerom wil ic mijn lant
Ga naar margenoot+En mijns Vaders huys verlaten,
Ga naar margenoot+Mijn eyghen leven haten,
Comt my, comt my, comt my ter rechter hant,
Inwendich verciert by maten
Met gulden schoon cieraten,
Op u mijn herte rust,
V schoonheyt my ghelust,
O vriendt of ghy met monde
Van my, van my, van my mocht zijn ghekust
Ga naar margenoot+Onbeschimpt, en u eens vonde
Buyt s’weerelt ronde.
Ga naar margenoot+De wach, de wach, de wachters van de stadt
Als sy my vonden // haer slaghen,
Moest ick verdraghen,
Vreest niet, vreest niet, vreest niet, maer uwen schat
En cleeders om my behaghen
Ga naar margenoot+Bewaert voors’vyants laghen,
Ga naar margenoot+V wederstrijders fel
Naeckt droefheyt en ghequel,
Maer ghy sult eeuwich wesen
Met my, met my, met my in vreden, snel
Als ghy sult zijn verresen
Ga naar margenoot+Troost u in desen.
Ten waer, ten waer, ten waer, o Prince soet,
Ga naar margenoot+Dat ghy my troost inwendich
Soo waer ick seer ellendich,
Hebt een, hebt een, hebt eenen goeden moet
| |
[pagina 229]
| |
Ghelooft gheen bespotters blendichGa naar margenoot+
Die loochenen behendich
Mijner toecomsten dach,
V lanckmoedich verdrach
Tot mijn salich welvaren
Ick wel, ick wel, ick wel rekenen mach,Ga naar margenoot+
Wilt tot u openbaren
My wel bewaren,
Een is noodich. |
|