Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[O Heere Godt almachtich]Een nieu Liedeken, Op de wijse: Waeckt wel, waeckt wel, o ziele.
Ga naar margenoot+O Heere Godt almachtich
Al mijn droefheyt aensiet,
Door u genade groot.Ga naar margenoot+
En wilt my stercken crachtich,Ga naar margenoot+
Op dat ick u doch niet
En verlate totter doot
Maer dat ick door veel aenstoot
Mach tot mijnen verstijve
V altijdt blijven by
Die naeste van mijnen lijve,Ga naar margenoot+
Die vallen tegen my.Ga naar margenoot+
En wilt u niet bedroeven,
Dat liet ick soo gheschien,
Om dat ick u openbaerGa naar margenoot+
Daer me soude beproevenGa naar margenoot+
En datment soude sienGa naar margenoot+
Watter in u herte waer
Of ghy my vreesdet eenpaer,Ga naar margenoot+
En boven al beminnen
Wat daer op aerden leeft,
Daer toe des menschen sinnen,Ga naar margenoot+
Groote affectie heeft.
| |
[pagina 146]
| |
Ga naar margenoot+Hadde ick wat moghen wijcken
Van uwe rechte baen
Ick hadt wel willen doen,
Maer als ick sou ghelijcken
Ga naar margenoot+Loths Wijf die daer bleef staen,
Soo ghy in u sermoen
Ga naar margenoot+Ons tot een exempel coen,
Verhaelt om niet te wenden,
Och Heere op my gloost
Ga naar margenoot+In den oven der ellenden,
Ga naar margenoot+Gheeft my doch altijt troost.
Een is u niet ghegheven,
Te ghelooven alleen,
In my, dit wel aenschout,
Ga naar margenoot+Strijdt sal u oock aencleven
Ga naar margenoot+Aenvechtinghe niet cleen
Veel lijden dat benout
Ga naar margenoot+Maer ist dat ghy stijf aen hout
Tot dat ick u sal halen
Ga naar margenoot+Soo sal ick uwen druck
Ga naar margenoot+Overvloedich betalen
Met een eeuwich gheluck.
Och Heere Godt devijne
Ga naar margenoot+Wat lijden ghy my sent,
Ga naar margenoot+In dese aertsche hut,
Gheeft my doch cracht ten fijne,
V swack instrument,
Ga naar margenoot+Ghy zijt doch mijn beschut
Ga naar margenoot+Ick en ben nerghens toe nut
Ga naar margenoot+Iae niet een goet ghedachte.
| |
[pagina 147]
| |
En hebbe ick onbesmitGa naar margenoot+
Want van Adams gheslachte,Ga naar margenoot+
Ben ick, soo ghy wel weet.
Latet u niet verdrieten
Al hoort ghy veel confuys,
Dat u qualijck behaeght,
Of van u tranen vlieten,
Int draghen van u cruys,
Sy sullen af zijn ghevaeght,Ga naar margenoot+
Met lijdtsaemheyt doch draeght
Al lijdt ghy druck en smerte,Ga naar margenoot+
Ghy werdt bewaert van grief,
Ist dat ick naest ter herte,
Ligghe alst liefste lief
Wat ben ick stof der eerdenGa naar margenoot+
Dat ghy my uyt ghenae
Ghedenckt op elck termijn,
Coninck van grooter weerden,Ga naar margenoot+
Als ick ben t’eynden rae
Weet ghy uytcomste fijn
Als u Volck in die Woestijn
Waren met Osse en Kemel,
Sy hadden gheenen noot,
Ghy gaeft haer van den HemelGa naar margenoot+
Wel veertich Iaren broot.Ga naar margenoot+
Blijft slechs in mijner leere
En houdt vast mijn ghebodt
Broot sal wesen u loon,
Ghy sult comen ter eere
Soo ick mach zijn u Godt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 148]
| |
En ghy mijn kindt ydoon,
Ga naar margenoot+Soo sult ghy des levens croon
Ontfanghen voor schinckagie
In mijn Rijck perfeckt,
Soo ghy in dees voyagie
My sult blijven subjeckt.
Ga naar margenoot+Wie is uys ghelijck Heere
Die daer soo hooghe sit
In den Hemel u bewaert
Ga naar margenoot+Alle bedruckt en teere
Ghy hier niet en vergit
Hoe hooghe sy zijn beswaert
Ghy en maecktse gheest bastaert,
Die ellendighe vaten,
Ga naar margenoot+Die daer liggen int stof
Ga naar margenoot+En wilt ghy niet verlaten,
Dies u zy eeuwich lof.
Hoe soude ick laten tonen,
Ga naar margenoot+Want ick hebbe groot lust
Hier int aerdtsche foreest,
By den Mensche te wonen,
Die altijt nae my durst
Met eenen verslaghen Gheest,
Ga naar margenoot+Die hem voor mijn woorden vreest,
Op dien soo sien mijn ooghen
Dat ick haer uyt ghepijn,
Wederom wil verhooghen
Die neer gheslaghen zijn.
Ghy hebt soo groote affecty
Ga naar margenoot+Tot uwer handen werck
| |
[pagina 149]
| |
O Godt ghebenedijt,
Die onder u correcty
Wandelt met goet opmerck,
In desen tijt, vol nijt,
Al worden wy ghecastijtGa naar margenoot+
Ten is niet tot verderven
Nae u beloften soet
Maer hopen te verwerven
Van u noch ruste goet.
Dat heb ick wel bewesen,
Doen ick quam onversaeght
Hier in dit jammerdalGa naar margenoot+
Om u soo te ghenesen,Ga naar margenoot+
Doen ghy jammerlijck laeght,Ga naar margenoot+
Ghedoodt in Adams val,Ga naar margenoot+
Mijn Liefde tot u al
En was niet om deurgronden
Die ick hebbe ghewrocht,Ga naar margenoot+
En heb u door veel wonden,Ga naar margenoot+
Met mijnen bloede ghecocht.Ga naar margenoot+
Hoe sal ick u vergelden
Och Heere der heyrschaer,
Uwe Liefde grondeloos
Dat ghy verdroeght dat scheldenGa naar margenoot+
Van soo menich sondaerGa naar margenoot+
Ouer al mijn zonden boos,Ga naar margenoot+
Ick en hebbe niet altoos,
Om te gheven // beneven
Voor u liefde vermaert
Ghy hebt voor my u leven
| |
[pagina 150]
| |
In die doot niet ghespaert.
Ga naar margenoot+Ghy laeght soo vast ghevangen
In des Duyvels ghewelt,
Ga naar margenoot+Ghy condet daer niet uyt
Ga naar margenoot+My was voor u soo banghen,
Ga naar margenoot+Eer ick u vry ghestelt,
Hebbe tot eener Bruyt
Soo hoort nu nae mijn gheluyt,
Ga naar margenoot+V zonden alle gader
Droegh ick met groot ghedult,
Dat ick u voor mijnen Vader,
Ga naar margenoot+Sou stellen sonder schult.
Dat valt mijn herte sachter
Dat ghy nae mijnen wensch,
Ga naar margenoot+Toondet u lijdtsaemheyt,
Thien duysent pont ten achter,
Was ick, och arm mensch
End’ en hadde niet een meyt,
Tot betalinghe bereyt,
Noch wilt ghy’t my al t’samen
Quijt schelden soo ghy seyt
Ga naar margenoot+Dies moet ick my doch schamen,
Voor uwe Majesteyt.
Ist dat ghy u bysonder
Ga naar margenoot+Sult houden onbevleckt
Ga naar margenoot+Van dese weerelt quaet,
Ghy sult worden met wonder,
Ga naar margenoot+Een leven op gheweckt
Door mijn crachtighe daet,
Ick ben uwen Advocaet,
| |
[pagina 151]
| |
En wil van u niet scheyden
Om laten int versijck
Maer wil u selven leydenGa naar margenoot+
In mijn eeuwighe RijckGa naar margenoot+
O Prince aller PrincierenGa naar margenoot+
O Vader vreden Vorst
O eeuwighen Regent:
Wilt my altijt regieren
Dat ick mach zijn verlost,
Van al dat daer af went:
My uwen gheest excellent,Ga naar margenoot+
Wt ghenade wilt schincken
Op dat ick doch hier naer
In eeuwicheyt mach drincken,
Des levens water claer.Ga naar margenoot+
Schickt u nae den tijt. Rom.12. |
|