Het Herder Pijpken
(1603)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[INt huys Gods reyn dat gheestelijck Bethel]Nae de wijse: Den lustelijcken MeyChristus playsant. INt huys Gods reyn dat gheestelijck BethelGa naar margenoot+
Staet een ghesalft ghesteenteGa naar margenoot+
Iae hoorn der salicheyt gherecht wel,Ga naar margenoot+
Christus in sijn ghemeente,
Den steen der salicheyt
Van velen wederseyt,
Een teecken en een licht verhevenGa naar margenoot+
Des vromen troost en leven.Ga naar margenoot+
Wy comen met geen cloeske fabels voort
| |
[pagina 42]
| |
Schrijft Petrus sonder flouwen,
Maer wy hebben een vast prophetis woort
Daermen op mach betrouwen,
Ga naar margenoot+Wy hoorden s’Vaders stem,
Ga naar margenoot+Wt den Hemel tot hem,
Ga naar margenoot+Dits mijnen Soon, en dit ghetuyghen
En moghen gheen Menschen buyghen.
Ga naar margenoot+Salich zijt ghy Symon, want vleesch en bloet,
Ga naar margenoot+En ginck u openbaren,
Ga naar margenoot+Maer mijn Vader in den Hemel soet,
Dit was Christi verclaren,
Ghy zijt Petrus, dats steen,
Ga naar margenoot+En ick wil hier alleen,
Mijn vergaderingh op stichten,
Ga naar margenoot+T’helsch ghewelt en salse niet gheslichten.
Dits onbegloost t’geloofs oprechten gront
Ga naar margenoot+Den Moor en al de ghene
Ga naar margenoot+Die daer beleden van herten en met mont
Alsoo Christum Gods soone,
Sijn woorden ingheplant,
Ga naar margenoot+En met doopender hant,
Ghenae als rancxkens ydoone
En Godt gaf den wasdom schoone.
Die dit gheloof bevesticht metter daet,
Ga naar margenoot+Tot sijnen troost ghestade
Hem wort betuyght, dat dit daer hy in staet
Is de rechte Gods ghenade,
Hoe wel niet sonder cruys,
Het en is gheen abuys,
Ga naar margenoot+Dat men oock moet een goet benoeghen
| |
[pagina 43]
| |
By de Gods ghenade voeghen.Ga naar margenoot+
Want s’Heeren cracht is in den swacken sterck
En die maeckt haer volcomen
Daerom ginck Paulus hem in al sijn werck
Op zijn swackheyt beromen
En was goets moets in noot,Ga naar margenoot+
Vervolgh en angsten groot,
Om Christus wil, en seght eendrachtich
Als ick swack ben, dan ben ick machtich.
Prince t’volherden nu is noodich maerGa naar margenoot+
In t’gheloof aen den Heere,Ga naar margenoot+
Die heerlijck sal verschijnen wonderbaer,
Ick wensch hy sijnen heere
Ghebenedijd’ ons nomt,Ga naar margenoot+
En dan te hooren comt,
Dees troostelijcke goede mare,
Zy ons tot eenen nieuwen Iare.
Een is noodich. |
|