De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Op de wijse: Het voer een Ridder uyt jaghen, etc.
MIjn Ziele sucht in ellende,
Soo ick my elderswaerts wende
Oft keer, dan tot u Heer.
Ga naar margenoot+ Ick vinde my ter woestijne
Ga naar margenoot+Daer't vreesselijck is te zijne,
Ga naar margenoot+T'dangier is menighertier
Int midden van baren en goluen,
Ga naar margenoot+Van Leeuwen en grijpende Woluen,
Ga naar margenoot+Ben ick, in groot verschrick.
Ga naar margenoot+Waer ick mijn voeten sette,
Ga naar margenoot+Yet isser al strick of nette,
| |
[pagina 127]
| |
[V B]aen, Heer, leert my gaen.Ga naar margenoot+
[D]oor dese Weerelts bosschagie
[Nee]mt yeghelijck sijn passagie,
[En j]aeght dat hem behaeght.Ga naar margenoot+
[N]emrot was hier te velde,Ga naar margenoot+
[Een] Iagher groot van ghewelde,
[Ma]er vinck, al ijdel dinck.
[W]at vindt men Iaghers met hoopen?Ga naar margenoot+
[Die] hier met Esau loopenGa naar margenoot+
[Int] Wout, wildt ende stout.Ga naar margenoot+
[S]oo dat sy den zeghen verliesen,Ga naar margenoot+
[Voo]r d'eerste gheboorte, verkiesenGa naar margenoot+
[Den] kroes oft schotel moes.Ga naar margenoot+
[D]ie hier versuymen Gods gracy,Ga naar margenoot+
[Met] s'weerelts dominacy,Ga naar margenoot+
Eylaes die zijn wel dwaes.
[W]ie sal mijn leydtsman wesen?
[Vol]gh' ick de weerelt in desen,
[Verb]lint, is sy ghesint.
[G]ae ick het vleesch te rade,Ga naar margenoot+
[Het i]s gheneghen ten quade,Ga naar margenoot+
[Ten] dient my niet als vrient.
[V]olgh' ick mijn eyghen lusten,
[Soo] com' ick in swaer onrusten,Ga naar margenoot+
[De d]oot, in haren schoot.Ga naar margenoot+
[Co]nsenteer ick de zonde,
[Soo] gheeftse my sulck een wonde,
[Niem]ant, heelen en cant.
[W]aer op sal ick my verlaten?
[Wan]t die my smeecken, my haten,
| |
[pagina 128]
| |
Ga naar margenoot+O Godt, weest ghy mijn lot.
Niet beter, van mijn betrouwen,
Ga naar margenoot+Op u, O Heere bouwen,
Ga naar margenoot+Mijn troost weest doch altoost.
O Heer, verhoort mijn suchten,
Want ick en mach niet ontvluchten,
Ten zy, dat ghy helpt my.
Heb ick u, o Heere vol waerde,
Ga naar margenoot+Naer Hemel noch naer Aerde
Ick niet, en vraghe yet.
Een is noodich. |
|