De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijNae de wijse: Een Vrouken met een Oly vate.
Ga naar margenoot+SAcharias een Priester uytghelesen,
De Vader van Ioannes den Dooper vroet,
Vervult van den heyligen Gheest gepresen,
Die heeft ghepropheteert en gesproken wel:
Gelooft zy de Heere den Godt van Israel,
Ga naar margenoot+Want hy sijn volck besocht heeft en bevrijt,
Ga naar margenoot+En hy heeft opgerecht des salicheyts horen
Int huys Davids sijns knechts, soo hy te voren
Sprack door sijn Propheten ghebenedijt.
Ga naar margenoot+Door den mont sijner Propheten heylich
Ga naar margenoot+Die voortijdts waren dat hy ons vailliant
Soude verlossen, ende maken veyligh
Van onse vyanden aen elcken kant,
En ons gantschelijck bevrijden van de hant
Der ghener die ons haten in den gront,
En al op dat hy na jonstighe zede
Ga naar margenoot+Met onse Vaders barmherticheyt dede,
Ga naar margenoot+Ende gedachtich waer sijn heylich verbondt.
| |
[pagina 529]
| |
Te weten, den Eedt die hy self heeft ghesworen
Abraham onsen Vader, sonder bedwanck,Ga naar margenoot+
Te geven dat wy, als sijn volck uytverkorenGa naar margenoot+
Souden wesen verlost, ontsleghen vranck,Ga naar margenoot+
Wt onsen vyanden handt, end' ons leefdaegh lanckGa naar margenoot+
Hem voort neerstelijck dienen onversaeghtGa naar margenoot+
Al zonder vreese in heylicheyt bequame,Ga naar margenoot+
En in gherechticheydt, die synen Name
Met goet benoeghen, altijts behaeght.
En ghy kindeken, wert genoemt te degenGa naar margenoot+
Een Prophete des Alderhooghsten saen,
Want om te bereyden des Heeren weghen
Sult ghy voor hem treden en henen gaen,Ga naar margenoot+
Om kennisse der salicheydt te doen ontfaen
Sijn volck, al door die verghevinghe soet
Van haren sonden, door die suyver en reyne
Hertelijcke barmherticheydt niet kleyne,
Van onsen lieven Godt ghetrouw en goet.
Prince door dese hertelijck' ydoone
Barmhertigheyt heeft ons besocht ter noot
Wt der hoochte den opgang klaer en schoone
Dat hy licht blinckende verschijne bloot
Haer, alle die in duysternissen groot
En in die schaduwe des doots beswaertGa naar margenoot+
Iammerlijck daer sitten als arm knechtenGa naar margenoot+
En oock om onse voeten op te rechten
Al in den wegh des vreeds lieflijck vermaert.
Een is noodigh. |
|