De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse des sesten Psalms: Wilt my niet straffen Heere. Oft, Fy schaemt u Brabant seere.RAven, Wouwen en Ghieren,Ga naar margenoot+
Onder d'onreyne dierenGa naar margenoot+
(Dese roof-voghels fel)
Gherekent in voortijden,
Die mostmen, siet, vermijden,
T'eten in Israel.
De Rave was ghesondenGa naar margenoot+
Wt d'Arck in 'sWereldts ronden,
Soo hier, soo daer int wilde,
En quam als de ghestilde,
Weder in d'Arcke niet.
| |
[pagina 514]
| |
Ga naar margenoot+Roovers, gierigh // en dieven,
Die niet na Gods ghelieven
En doen recht wederkeer,
Die en moghen verwerven
De Hemelsche schoon erven,
Gods Rijcke nemmermeer.
De Heer heeft oock de Raven
Ga naar margenoot+Ghesonden, en sy gaven
Elia vleesch en broodt,
Ga naar margenoot+Hier sietmen, hoe den vromen
Van God is waer ghenomen,
Ga naar margenoot+En ghetroost in den noot.
Den Raven hy besorghen
Can, als sy onverborghen
Dolen, hy spijstse wel,
Niet vindend' als de jonghen
Ga naar margenoot+Van den hongher ghedronghen,
Den Heer aenroepen snel.
Hoe soude Godt verlaten
Ons arme krancke vaten,
Als hy soo goedertier
Den Raven is weldadigh,
Hy sal wesen ghenadigh
Sijn uytverkoren hier.
Een ooghe, die den Vader
Ga naar margenoot+Bespot, en als versmader
Des Moeders woort veracht,
De Raven aende beken,
Die moeten om te wreken,
Die uyt picken onsacht.
Ga naar margenoot+De Bruydt noemt haer ghepresen
Vriendt, wit en root te wesen,
Sijn hooft van goude fijn,
En zijn ghekrolde hayren,
Secht sy (met goet verklaren)
Swert als de Raven zijn.
Ga naar margenoot+In Babel moeten schuylen,
De Raven, en Nacht-uylen,
Niet in Ierusalem,
| |
[pagina 515]
| |
Buyten moeten de quade,
Die niet met alle gadeGa naar margenoot+
En slaen des Heeren stem.
Aenmerckt, hoe niet en saeyenGa naar margenoot+
De Raven, noch en maeyen,
Nocht sy en hebben gheenGa naar margenoot+
Kelderen, siet, noch schueren,
Nochtans dees creatueren
Spijst Godt al int ghemeen.
Godt en is gheen vergheter
Sijns volcks, die hy veel beter
Acht, als 'tvoghels ghebroet,
Niet en sal haer ghebreken,Ga naar margenoot+
Die in liefden ontsteken,Ga naar margenoot+
Soecken zijn Rijcke soet.Ga naar margenoot+
Een is noodigh. |
|